In Paramaribo overlijdt op 13 augustus 1795 een vriend van Johan August. Het is de zeven jaar oudere Alexander Söderquist uit Karlskrona, die daar als vaandrig bij de Admiraliteit naar Amsterdam was afgereisd en als luitenant op de Erfprins van Brunswijk was geplaatst. Kapitein Hartsinck meldt dit treurige nieuws in een brief van 4 februari 1796 aan majoor von Borck, de broer van de weduwe, met het verzoek haar in te lichten. Zij hoort het pas een jaar later. Destijds bij hun afscheid in Karlskrona was zij zwanger van een zoon geweest. Voor diens opvoeding verzoekt zij het nog niet betaalde soldij aan haar uit te keren. Dat wordt ingewilligd bij besluit van 3 januari 1803 nr. 5.
Johan August doet in Paramaribo opnieuw een vriendschap op met een luitenant uit Karlskrona. Het gaat om de twaalf jaar jongere Pieter Ziervogel, die mei 1796 de Surinamerivier komt opvaren op de Pollux in het eskader van de nieuwe Bataafse regering onder vice-admiraal Braak. De voorouders Ziervogel komen uit Eisleben in Saksen, oudoom Casper was chirurgijn van koning Karel XII en diens gelijknamige zoon chirurgijn op Texel. Vader Samuel Fredrik Ziervogel was kapitein op het linieschip Sophia Albertina, wist bij de afvaart in 1782 in Karlskrona een grote brand manhaftig te blussen, werd daardoor tot Ridder in de Zwaard Orde geslagen, maar vond na de afvaart de dood in een zware storm voor Texel. Desondanks koos zoon Pehr voor de marine, werd in het kadettenkorps vaandrig en nam deel aan de oorlogsvloot in de Zweeds-Russische Oorlog (1788-1790) in de gewonnen Slag bij Hogland, terwijl de graaf von Meijerfeldt de landtroepen aanvoerde. Na de vrede werd hij tot luitenant bevorderd en kreeg koninklijke toestemming om in buitenlandse dienst te treden. (1)
Ziervogel was bij de Admiraliteit van de Maze terecht gekomen en naar West-Indië en Suriname gereisd. In 1794 had hij allerlei opdrachten in de Noordzee en op de Rijn uitgevoerd, totdat hij op de Waal vastvroor en het Franse invasieleger hem van alles wat hij nog bezat – behalve zijn uniform – beroofde. De Patriotten gaven hem zijn luitenantsrang in de Bataafse marine terug. (2)
In Den Haag regelt een derde Zweed zowel de komst van Ziervogel naar de Republiek als de betaling aan de weduwe van Söderquist. Het gaat om graaf Löwenhielm, die daar tussen 1789 tot 1805 buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister voor het Koninkrijk Zweden is. Diens vrouw Christina Augusta von Fersen (1754-1846) was net als Lovisa Augusta Sparre hofdame in Stockholm en één van drie gratiën. Zij loste Brita Horn af als minnares van hertog Karel en had met hem zelfs een zoon Carl Axel Löwenhielm.
1. J.A.A. Lüdeke, “Denkmal der Wieder-Eröffnung der deutschen Kirche in Stokholm”, Stockholm 1823, pag. 450-451, die zich voor dit verhaal baseert op Ridderhuis aantekeningen en originele documenten van Justitieraad Carl Ziervogel (1740-1828), broer van Samuel Frederik, oom van Pieter.
2. Brieven van Govert von Meijenfeldt aan zijn neven Frits in 1934 [CH-16] en Carl in 1935 [CG-40].