Door eigen verdiensten en strategische huwelijken heeft de familie Von Meijerfeldt net als de rest van de hoge adel in Zweden grootgrondbezit verkregen en binnen een beperkt aantal families geconcentreerd. Versplintering van grootgrondbezit werd ook voorkomen door uitvoerige testamenten.
Andreas von Meijerfeldt bezat grondgebied in Lijfland en – via zijn vrouw – een claim in de erfenis Rötelsdorff. Zijn zoon Carl Friedrich sr stierf in 1709 in de rang van kolonel; vermoedelijk is zijn soldij en de erfenis uit het geslacht Hastfer bij zijn weduwe gebleven. Johann August sr verkreeg in plaats van soldij en dankzij zijn tweede huwelijk veel landgoederen. Over het soldij van Wolmar Johann ontstond de kwestie van de Meijerfeldtse miljoenen. Na het overlijden van Johann August en zijn weduwe Brita Barnekow vallen de vele landgoederen aan de zoons Carl Friedrich jr en Johann August jr toe, met compensatie van hun zuster.
Johann August jr en zijn vrouw Lovisa Augusta Sparre besluiten in 1795 hun testament op te maken. De burgemeester vaardigt de raadsleden Dinnies en Kühl op 10 juni 1795 naar hun woning af, waar zij ‘s middags om vier uur het echtpaar en Kamerraad PommerEsche aantreffen. In hun aanwezigheid verzegelt de graaf het testament en verzoekt het via de Raad in het Stadsarchief te deponeren. (1) Na zijn overlijden in 1800 gaat de afwikkeling van het testament met de nodige formaliteiten gepaard. De Senaat van Stralsund geeft het op 25 juni vrij, waarna de Svea Hovrätt in Stockholm op 10 september 1800 tot executie overgaat.
In het testament zegt het echtpaar van hun gezamenlijke kinderen beroofd te zijn en hun bezit onderling te willen verdelen. Lovisa Augusta Sparre wordt eigenaar van alle roerende bezittingen, krijgt het vruchtgebruik en ook het verkooprecht over het in Nehringen nieuw gebouwde landhuis en het Rotermundhuis in Stralsund, alsmede het vruchtgebruik over de van Carl Friedrich jr geërfde landgoederen Ugerup en Nehringen. Het testament bepaalt ondermeer nog, dat er een ‘Meyerfeldtschen Armenhaus’ moet worden gebouwd in Nehringen, waarin vier vrouwelijke en vier mannelijke behoeftige bejaarden gratis kost en inwoning zouden moeten krijgen. Ter plaatse blijkt niet hoe hieraan gevolg is gegeven, tenzij toen pas de kleine vakwerkhuizen zijn gebouwd.
Wel is er vóór en na 1800 een ‘Gräflich v. Meyerfeldtsche Stiftung‘ bekend. De leden van het geslacht financierden een fonds, waaruit twee plaatsen in het door de Zweedse koningin Ulrike Eleonore in 1733 opgezette Adeliges Fräuleinstift in Barth werden betaald. Ongehuwde jonkvrouwen uit Zweedse geslachten met leengoederen in Pommeren beschikten in dit grote renaissance gebouw over een vier-kamer-appartement, legden geen gelofte af en waren vrij het gebouw te verlaten (het was dus geen klooster). Nog in 1907 worden twee jonkvrouwen uit het geslacht Von Braun en Von Hertell uit Von Meijerfeldt’s fonds gefinancierd. (2)
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de landgoederen en de financiële verplichtingen daaruit. Van de schulden aan Anna Catharina von Meijerfeldt leeft nog maar één erfgenaam, Claes Julius Ekeblad, de weduwnaar van Brita Horn. Haar broer Johan Gustav had de grafelijke lijn Horn afgesloten. Over de leengoederen beschikt de koning zelf: hij verkoopt Nehringen voor 80.000 rijksdaalder in 1802 aan de Duitse Landgraaf Georg Wilhelm IX, die het vervolgens voor 120.000 rijksdaalder verkoopt aan baron Philip Ludwig Schultz von Ascheraden.
In het testament staat een bijzondere alinea 9 b).

Leesbaar gemaakt staat hier:
9b) soll auch Augusta Juliana Meyern, des Inspectors und jetzigen Pächters in Mecklenburg Tilow Ehefrau, welche ehemals zu Mederow gewohnt hat und besonders in ihrer zweiten Ehe mit vielen Kindern gesegnet ist, nach dem Tode meiner lieben Gemahlin aus meiner Verlassenschaft ein Vermächtniß von Eintausend Reichsthalern in N 2/3tel zu 32 s. gerechtnet, ohne einigen Abzug erhalten, so daβ ihrem Ehemann das Capital gegen gehörigen Sicherheit zu seiner Pächtung unzinsbar, so lange sie lebet, ausgezahlet weren, hiernächts aber wenn sie stirbet, ihren gesamten Kindern zu gleichen Theilen anheim fallen soll. Auch soll allen bei meinem Absterben in meinem Dienste wirklich stehenden Leuten das Lohn eines ganzen Jahres, auβer dem schon verdienten, hindurch vermacht und nach dem Tode meiner guten Gemahlin baar aus dem Meinigen entrichtet werden. |
Deze testamentaire passage bevat het volgende interessante elementen:
Augusta Juliana Meyern…
De echtgenote van de Zweedse graaf heeft ook de voornaam Augusta. De tweede voornaam Juliana komt niet voor in het Zweedse geslacht.
De familienaam Meyern is nieuw. De “n” kan een grammaticale uitgang zijn, om twee redenen. In de zinsconstructie is Juliana Augusta de ontvangende persoon. Dit is te controleren door de vraag te stellen “Wem soll ein vermächtniβ erhalten?” Dit leidt tot de Dativ of derde naamval, die een “n” toevoegt. Ook was het in die tijd gebruikelijk bij vrouwen “in” of kortweg “n” aan de naam van de vader toe te voegen. In de Zweedse vertaling, die niet met naamvallen werkt, staat echter ook Meyern. In de kerkboeken zal blijken dat beide varianten worden gebruikt en zelfs nog een derde.
Bij het zoeken naar de tekst van het testament had Govert de Zweedse en Duitse versie in Stockholm gevonden. In Stralsund berust het originele exemplaar. In 1984 wordt beloofd daarvan een kopie op te sturen, met de opmerking dat de achternaam van Augusta Juliana in de alinea Meyernfeldt is. Dat is een spannende aankondiging. Helaas, bij ontvangst van het document blijkt dat er verkeerd gelezen is: er staat gewoon Meyern. (3)
…is naast de gravin de enige bij naam genoemde erfgenaam…
Augusta Juliana Meyern moet voor de graaf een bijzondere persoon in zijn leven zijn geweest, omdat hij haar zo openlijk noemt en veel geld geeft. De rest van de alinea maakt enige speculaties mogelijk over haar rol.
…woonde eerder op Mederow…
Met de plaats wordt ongetwijfeld het Pommerse landgoed Medrow bedoeld. Samen met het aangrenzende Nehringen behoorde het aan het geslacht Von Meijerfeldt toe. De graaf was tot 1761 eigenaar van Medrow en verbleef daar ook tot die tijd vanwege de Pommerse Oorlog. In 1795 woonde zij daar niet meer.
…echtgenote van de inspecteur en nu pachter in Mecklenburg Tilow…
Tilow is ook een nieuwe naam. Augusta Juliana is met hem getrouwd. Nadat hij inspecteur op Medrow was werd hij in 1795 of eerder pachter in Mecklenburg. Uit dit huwelijk zijn veel kinderen voortgekomen, maar er was tevens een eerste huwelijk.
…krijgt een bedrag van 1.000 Rijksdaalder in N 2/3 deel in 32 Schilling gerekend…
In paragraaf 9.b wordt verordineerd dat al het personeel op het moment van het overlijden van de graaf één jaarloon krijgt doorbetaald. De graaf bedeelt Augusta Juliana met een extra groot bedrag. Het bedrag is voor 1795 een aanzienlijk vermogen. Aan het bedrag is een berekening toegevoegd, omdat er vele Rijksdaalders in Europa in omloop waren.
…na de dood van de gravin…
Gravin Lovisa Augusta Sparre sterft op 16 september 1817. De scribent van haar Nalatenschapsbeschrijving – de net gepensioneerde Justitieraad Palmsvärd, oorspronkelijk Jan Eric Nibelius, een goede vriend van Von Meijerfeldt’s huisleraar Kellgren – krijgt bij de afwikkeling inderdaad een bedrag van 1.000 Rijksdaalder, maar het is relevant hierbij te vermelden dat de gravin in 1798 een even groot bedrag van hem had geleend. (4)
…het kapitaal zal zonder enige aftrek aan haar man betaald worden tegen de nodige zekerheid voor zijn pachtsom zonder rente, zolang ze leeft…
Het bedrag wordt niet in één keer uitbetaald en ook niet aan Augusta Juliana Meyern. Zo lang zij leeft wordt het bedrag zonder rente in zekerheid gesteld en uitbetaald aan haar man Tilow om zijn pachtsommen uit te dekken.
…of al haar kinderen in gelijke delen als zij niet meer leeft…
De graaf regeert niet alleen over zijn eigen graf en dat van zijn echtgenote heen, maar ook over het graf van Augusta Juliana Meyern, mocht zij eerder overleden zijn. Of dat in 1817 zo was moet onderzoek uitwijzen.
De graaf bepaalt dat al haar kinderen de 1.000 Rijksdaalder in gelijke delen toevalt. Het is zodoende niet gewaagd te concluderen dat hij Augusta Juliana noemt vanwege een persoonlijke relatie, maar welke?
Nehringen en Medrow
Louise Sparre besluit de twee Noord-Duitse landgoederen van de hand te doen. Omdat het nog net te vroeg is voor het objectieve Kadaster van Napeleon, is het nodig een titelonderzoek te doen. De Zweedse koning is de leenman en de kinderen van de broers en zussen van Brita Barnekow zijn de allodiaal eigenaren. De laatste verkopen hun recht aan Johann Carl von Zimmermann uit Neubrandenburg. Om te voorkomen dat er onbekende rechtshebbenden opduiken wordt onderstaande adverentie enkele weken achtereen in de Noord-Duitse kranten geplaatst.
Advertentie in Hamburgse kranten begin 1803
1. Stadtarchiv Stralsund, 01.01.16.13. Testamenten, deel 2, Buchstabe M, 1151 (M57), Testamentum des Grafen von Meijerfeldt und seiner Frau Gräfin, 10 juni 1795.
2. M. Gritzner, “Handbuch der Damen-Stifter”, Frankfurt a.M. 1893, pag. 14-15. Handbuch für Neu-Vorpommern und das Fürstenthum Rügen, Stralsund 1907, pag. 62. De twee genoemde jonkvrouwen zijn Clementina Augusta/Alexandrina Vilhelmina Elisabeth, * 07-05-1843, dochter van Detlow Baltzar Joakim von Braun en Maria Charlotta Clementina von Wahrenberg, en Hilda Augusta Frederieka, * familielandgoed Plennin 19-07-1849, † vóór 1922, dochter van Carl Friedrich Wilhelm Hermann von Hertell en Clara von Zanthier.
3. Brief van Der Rat der Stadt Stralsund 4 december 1984 [CH-63].
4. J.E. Palmsvärd. autobiografie, Stockholm 1931.