1.7.9. Veldmaarschalk

De afloop van de Russisch-Zweedse Oorlog heeft graaf Johann August von Meijerfeldt jr veel roem gebracht. Een week na het sluiten van de vrede wordt hij benoemd tot Veldmaarschalk van de Zweedse legers.

Graaf Johann August von Meijerfeldt, veldmaarschalk
Kleding: Värmland regiment, bepoederde pruik, hand links aan
zwaard rechts aan veldmaarschalksstaf,
decoraties Serafijnen en Zwaard Orde,
geknoopte zakdoek van Gustaviaanse coupplegers 1772

Techniek:
Olieverf op canvas doek en paneel
Afmeting:
140 cm hoog x 107 cm breed
  Artiest: Per I. Krafft sr (1724-1793) in 1792
Bezit: Värmlands Regementes Officerskår, Konfrum, Kristinehamn
Bronnen: 
Nationaalmuseum NMGrh 4271, in 2000 ingekocht met donatie Fritz Ottergren
Foto: Bo Johanssen

Kopie van Krafft, gespiegeld en verjongd
Techniek:
Schildering op ivoren amulet
Afmeting:
53 mm hoog x 40 mm breed
Artiest: Carl Gustaf Gillberg (1774-1855)
Bezit: Synebrychoffin Taidemuseo, Suomen Kansallisgalleria, Helsinki
Foto: Valtion Taidemuseo, Helsinki

Kopie van Krafft
ander uniform

Tekst: “Grefve Joh. Aug. Meyerfeldt
En af Rikets Herrar, Feldtmarskalk, Ridd. of Command. af Kongl. Mt. Orden
och Ridd. med St. Korset af Kongl. Mt. Sv. Orden”
Techniek: Zwart krijt op papier
Afmeting:
30 cm hoog x 22 cm breed
Artiest:
onbekend
Bezit:
Museoviraston Kuvakokoelmat (National Board of Antiquities), Helsinki
Tekst: “Profilen föreställande generalen greve Johan August Meijerfelt d.y. som efter att Anjalaförbundet besegrats blev utnämnd till befälhavare över stridskrafterna till lands i Finland under Gustav III:s ryska krig 1788-90″
Artiest:
Carl August Ehrensvärd (1745-1800)
Techniek: Pentekening in zwart-grijs op papier
Afmeting:
168 mm hoog x 160 mm breed
Artiest:
Carl August Ehrensvärd (1745-1800)
Bezit:
Nationalmuseum NMH212/1968
Foto:
Åsa Lundén

Techniek: Pentekening op papier
Afmeting:
300 mm hoog x 180 mm breed
Conditie: Vergeeld, kleinere vlekken
Artiest:
Carl August Ehrensvärd (1745-1800)
Bezit: Gösta Stenman, Svaneholms slott
Bukowskis 309721, veiling 12-04-2012


Tekst: “
General Meyerfeld comenderar armen anno 1789”
Techniek: Pentekening
Artiest: Carl August Ehrensvärd (1745-1800)

Hoe de veldmaarschalk verder te belonen? Een overstap naar het bestuur om net als zijn vader gouverneur-generaal over Zweeds-Pommeren te worden doet de ronde, maar wordt geen realiteit. (1) Voorgesteld wordt hem te onderscheiden als Serafijnen Ridder, nu hij alle daarvoor benodigde andere onderscheidingen heeft. Gustaaf III wijst dit voorstel van de hand omdat het adellijk niveau van zijn voorgeslacht onvoldoende zou zijn. Het feit dat zijn vader deze hoge onderscheiding als één van de eersten  aangeboden had gekregen (en afgeslagen), terwijl hij was gehuwd met een dochter  van de burgemeester van Stockholm, was voor de bedenker koning Frederik I kennelijk geen beletsel. De hoge adellijke graad van  zijn schoonvader Barnekow en schoonmoeder Ascheberg telt kennelijk evenmin mee. (2) 

In plaats van dit alles begint de koning bij Johann August aan te dringen eindelijk de sinds het Anjala-verbond vereiste eed en veiligheidsacte eens te tekenen, die bij zijn promoties tot generaal in 1789 en veldmaarschalk in 1790 behoren. Deze vindt dat hij zijn loyaliteit bewezen heeft, acht deze formaliteiten overbodig en tracht deze uit de weg te gaan. De koning wil ook voor zijn trouwe officieren geen uitzondering maken en doet hem een dringende aanzegging. Tegen zijn zwager rijksraad Fredrik Sparre  zegt de koning dat een herhaalde weigering van hem een frequente overtreder maakt en hij er zijn huis en meer mee zou schade. Dit lijkt zijn eerzucht aan te wakkeren in plaats van te temperen, zodat het conflict 22 maart 1791 tot een hoogtepunt komt. (3)

Wellicht had zijn vrouw Louise Sparre nog een matigende invloed op de koning kunnen hebben, maar zij was twee jaar eerder teruggetreden als staatsdame aan het Hof. Dit was zeer tegen de wens van de koning geweest en zij had zelfs een aanbod voor een wedde afgeslagen. Het ruim overschrijden van de 40-jarige leeftijd was haar belangrijkste motief. De andere twee gratiën wilden ook al afscheid nemen vanwege het overschrijden of naderen van hun veertigste levenjaar. (4)

In de naaste familie zijn er drama’s die hoogstwaarschijnlijk invloed hebben op het besluit van de veldmaarschalk. Op 13 maart verdrinkt de dochter van zijn zus Brita Ekeblad-Horn zich. Op dat moment is Carl Friedrich von Meijerfeldt jr zwaar ziek en op zijn sterfbed smeekt hij zijn broer het eedformulier aan de koning te tekenen. Op 27 maart 1791 zet Johan August zijn eergevoel opzij, tekent het eedformulier en zendt het op naar het Krijgscollege. (5)

Ook op 27 maart tekent Johann August een brief waarin hij om ontslag uit de actieve dienst vraagt. Hij verzoekt daarbij tevens om pensioen en schadeloosstelling, omdat hij zijn salaris niet kan missen vanwege zijn zware schuldenlast. Koning Gustaaf III verleent hem de volgende dag eervol ontslag en voldoet aan zijn verzoeken. Op een idee gebracht weet de koning op deze manier zich van minder succesvolle officieren als graaf Horn en baron Wrede te ontdoen. (6) Het bevel over het regiment van Närke en Värmland draagt Johann August over aan baron Gustaf Mauritz Armfelt (1757-1814), wiens oom als Anjala-samenzweerder in de gevangenis zit.

In het voorjaar van 1791 overlijden twee graven Von Meijerfeldt. Op 29 april is dat Carl Friedrich jr in zijn landhuis Ugerup. Zijn broer Johann August reist er naar toe en bereidt een kerkdienst op 24 mei en een begrafenis op 26 mei voor. Dwars door deze planning overlijdt zijn eigen zoon Johann August III op 23 mei 1791 in Stockholm aan de verwonding die hij bijna twee jaar eerder in Finland had opgelopen. Op 24 mei vindt de uitvaartdienst van Carl Friedrich jr in de kerk van Köpinge wel doorgang. De dag daarna wordt Johann August III met een lijkwagen naar de Jakobs Kyrka te Stockholm gereden, waar hij na een klokslag wordt opgebaard op een verhoging (cathafalk). De begrafenis van Carl Friedrich is op 26 mei in de kerk van Vittkövle. Johann August erft Nehringen en Ugerup van hem en behoudt ze; de laatste vanwege de pachtinkomsten, want hij verblijft er nooit. De inspecteur blijft de zaken behartigen. Op het landgoed wonen een tuinman, een conciërge en vijf bedienden en dienstmeisjes. (7) 

In de zomer van 1791 steekt Johan August over naar Pommeren. Het Rotermunderhuis in Stralsund staat tot zijn beschikking, en ook de twee landgoederen. Hij maakt een rondtocht lands zijn pachters. Op Langenfelde is Fabricius opgevolgd door Blasius Hagenow. Op Nehringen  heeft hij het oude landhuis geheel vervangen door een nieuw hoofdgebouw. Het heeft negen traveeën, een zuilenportaal voor de drie middelste, een gestuukte bouw, een mansardedak met verdieping en hoog bovendeel. Het is een familiehuis van een zekere elegantie zonder indrukwekkende representatieve uitstraling. Het is een typisch Zweeds landhuis uit de tweede helft van de achttiende eeuw om de zomer in door te brengen: helder, naar bosbessen geurend en vriendelijk.

Het jaar daarop heeft koning Gustaaf III tegenslag. Op de avond van 16 maart 1792 neemt hij – ondanks waarschuwingen van een waarzegster en in een brief – deel aan een gemaskerd bal in de Koninklijke Opera. Een groep  mannen in zwarte capes sluiten hem in en Anckarström lost een schot. De samenzweerders worden hard aangepakt door politiechef Nils Henrik Liljensparre. Net als de koning was hij altijd bang geweest voor een revolutie van het volk, zoals drie jaar daarvóór in Frankrijk. Nu blijkt dat het gevaar van de adel komt, arresteert hij lukraak. Op de lange lijst verdachten en aangeklaagden van Liljensparre komt de naam Von Meijerfeldt echter niet voor. Louise was weliswaar tegen de zin van Gustaaf III geen hofdame meer en Johann August had geprotesteerd tegen het tekenen van het eedformulier, maar tot de oppositionele adel behoren zij zeker niet.

Op zijn sterfbed regelt Gustaaf III zijn opvolging. Zijn zoon Gustaaf IV Adolf is pas 13 jaar oud. Daarom belast hij zijn broer Hertog Karel met het regentschap over het landsbestuur. Getuige hun intensieve briefwisseling is deze Johann August jr doorgaans vriendelijk gezind. Hij haalt hem niet terug als veldmaarschalk, maar benoemt hem wel op 26 augustus 1792 tot “Eén van Rijks Heren”. Het is een door Gustaaf III ingestelde eretitel gebaseerd op persoonlijke bekwaamheid, niet slechts op vriendschap met de koning.  In tegenstelling tot een “Rijksraad” is het geen ambt. Voor zijn naam komt op 26 oktober wel Excellentie te staan. (8)  

Op zijn sterfbed regelt Gustaaf III ook dat baron Armfelt het regentschap over de Kroonprins krijgt. Hij was eerder de vredesonderhandelaar van Värelä en nu de burgemeester van Stockholm. Bovendien is hij Johann August jr een jaar eerder als chef van het regiment Närke en Värmland opgevolgd. Hertog Karel en de uit verbanning teruggehaalde baron Reuterholm zien Armfelt als concurrent, omdat hij over vijf jaar de gunsteling van de nieuwe koning zal zijn.

Graaf Axel Friedrich von Meijerfeldt heeft een nauwe band met Armfelt. Hij is kapitein in diens regiment en redde hem als adjudant eerder van Russische gevangenschap en misschien wel de dood. Vanwege opruiend gedrag en het niet dragen van zijn uniform bij het Stenborg Theater op het Gamla Stan in Stockholm wordt hij op 8 september 1792 in zijn kamer gearresteerd, samen met graaf Löwenhjelm en baron Höpken. Liljensparre is uit op verdere promotie en blaast de kwestie op. Hij krijgt zijn bevordering en op 7 oktober wordt Axel Friedrich al weer vrijgelaten met het bevel binnen 24 uur naar zijn woonplaats te vertrekken. (9) Zijn loopbaan lijdt er niet onder. Begin 1793 krijgt de Kroonprins zijn oude speelmakker terug, nu als adjudant-kolonel.

Op 15 februari maakt Axel Friedrich in zijn regiment Närke en Värmland promotie tot majoor. Hij mag in die functie leiding geven aan de traditie van een kerkparade. Op 8 juni 1793 wordt een unieke in zijn soort werd uitgevoerd. Soldaat Lobbman van de Näs Company No. 162 ontsnapt aan straf door de krijgsraad met straatrennen. De “executieparade” bestaat uit 2 kapiteins, 2 luitenants, 2 vaandrigs, 6 onderofficieren, 4 trommelaars, 4 klarinettisten, 6 korporaals en 300 manschappen. (10)

In de avond van 18 november 1794 gaat Axel Friedrich von Meijerfeldt vanuit zijn officierswoning Tostebol in het plaatsje Ny samen met de officieren Örnsköld en Eneschiöld naar de Clubzaal in zijn garnizoensstad Örebro om te vieren dat hij die week 25 jaar oud is geworden. Örnsköld begint problemen te maken over de aanwezigheid van ene Roos, die daar volgens hem niet hoort te zijn. Hij sommeert hem het pand te verlaten. Roos protesteert en spant op 21 november voor de stadsrechter een kort geding aan tegen de drie officieren. Partijen en getuigen brengen verklaringen in. Op 2 december laat Roos zijn klacht tegen Axel vallen waardoor deze aan een rechterlijke veroordeling ontsnapt. Roos zegt te hebben onderschat welke betekenis van deze rechtsgang voor een heer van zoveel eer heeft, somt de gevallen op waarin de graaf hem voorkomend behandeld heeft en verwijst naar de grote naam die hij en zijn voorvaderen voor het vaderland hebben opgebouwd. Of Roos is omgekocht, onder druk gezet of werkelijk van zijn daad geschrokken is kan moeilijk tussen de regels worden gelezen. Roos gaat alleen door tegen de aanstichter Örnsköld en wordt in het gelijk gesteld. Vanwege zijn gedrag moet Örnsköld een boete van 5 daalder in zilvermunten betalen. (11)

Uiteindelijk ontsnapt Axel Friedrich niet aan alles: hij krijgt koorts. Deze loopt snel omhoog en het slaat om in nekkramp (meningitis). Deze besmettelijke ziekte komt veel voor onder jongeren onder de 30 jaar. Er moet onmiddellijk worden ingegrepen, anders is het te laat. Helaas is dat bij Axel Friedrich niet het geval. Hij overlijdt in Örebro op 13 januari 1795 om 16:45 uur, slechts 6 weken na de rechtszaak. Hij laat – net als zijn broer – geen echtgenote of echte kinderen achter. (12)

Terug   ***   Verder

1. J. von Konow, “Svenska fältmarskalkar. En kortfattad namnpresentation, 2002”, geeft hem echter slechts een score “middelmatig”. R.F. Hochschild, “Memoarer”, Stockholm 1909, deel 2, pag. 177.
2. O.Th. Sundholm, “Sveriges Fältmarskalkar”, Upsala 1873, pag. 200.
3. R.F. Hochschild, deel 2, pag. 178.
4. C. Forsstrand, “De Tre Gracerna. Minnen och anteckningar från Gustaf III:s Stockholm”, Stockholm 1912, pag 128-129.
5. C.G. Nordin, “Dagboksanteckningar för åren 1786-1792”, Historiska Handlingar, deel 7, Stockholm 1868, pag. 140.
6. F.O. Nordenflycht, “Die schwedische staats-verfassung in ihrer geschichtlichen entwickelung”, Berlijn 1861, pag. 328.
7. Stadsarkivet Stockholm. 0008. Jakob och Johannes kyrkoarkiv, F Ia / 3. Död- och Begravingsböcker 1785-1808, folio 39: “Joh. August Meijerfeldt, Grefwe Capit:” LLA. Landsarkivet i Lund, 13234. Köpinge Kyrkoarkiv,C/1. Död- och Begravningsbok för ägarne till Ugerup 1753-1791, folio 124v-125, “Åhr 1771 d. 1 Decemb. Kl. 11. förmiddagen behagade den stora Guden ryttar 9. dagers uti stunden Brustfeber ifrån detta”. Johan August III zou volgens een bron bij zijn oom in Köpinge zijn bijgezet. De enorme afstand heen en weer in één dag maakt dat onmogelijk, maar een gezamenlijke begrafenis in de kerk van Vittskövle is wel denkbaar.
8. S.G. Adlerbeth, 
“Historiska Anteckningar”, Lund 1892, deel 1, pag. 233-234
9. R.F. Hochschild, deel 3, pag. 15 en 19.
10. Krigsarkivet Sverige, 023 Generalmönsterrullor, 0/194, fol. 8 en fol. 204. C.O. Nordensvan, “Värmlands Regementes (Närke och Värmlands Reg:tes) Historia, under medverkan af officerare vid regementet”, Stockholm 1904, pag. 189.
11. Kungliga Biblioteket Sverige, Örebro Stads Kämnärs=Ratts Protocoller.
12. Stadsarkiv Örebro, Död- och begravningsböcker F:1.