2.1.9. Paramaribo

In de loop van 1796 overlijdt commandant Braak in Paramaribo. Na de plechtige begrafenis is Hartsinck zijn opvolger. Hij wil eigenlijk vertrekken, tenzij de lokale gouverneur Friderici hem betaalt voor de verdediging van Paramaribo. Hij laat zich niet weglokken door Engelse schepen die de Prinsenvlag wapperen en vaatjes Hollandse boter toezenden. Op 8 november krijgt Johan August een voorschot van drie verlopen kwartalen uitbetaald ten bedrage van totaal 114,7 gulden. 

“Het Fregat Vertrouwen voor anker op de rede van Paramaribo”
 Kapitein-ter-Zee P. Hartsinck en drie Nederlandse koopvaarders 1797
Olie op canvas, onbekende artiest 1800, doek 56 x 112 cm, 10 kg
Nederlands Scheepvaartmuseum, inventarisnummer A.3535

In 1797 zijn de timmerlieden voortdurend druk met ’t Vertrouwen, omdat het houtwerk en de tuigage in bedenkelijke staat verkeren. Op verzoek van Johan August repareren zij de wielen en assen van de rolpaarden en de geschutpoorten. In februari deelt Hartsinck aan Frederici mee dat hij opdracht heeft te vertrekken. Hij stelt het uitvaren van de vloot telkens uit, enerzijds als gevolg van de aanhoudende verzoeken van de plaatselijke machthebbers om ondersteuning, anderzijds vanwege de op de loer liggende Frans-Guyaanse kapers en de blokkade van de riviermondingen door Britse oorlogsschepen. De haven van Paramaribo loopt steeds meer vol met schepen, die zich door achterstallig onderhoud in een steeds deplorabeler toestand bevinden.

Johan August raakt tijdens zijn lange verblijf in Paramaribo aan de praat met Pieter Ziervogel, een 12 jaar jongere luitenant op de Pollux, meegekomen in het eskader van Braak: 

Met de voornaam Pehr was hij in Karlskrona geboren in het geslacht Ziervogel uit Eisleben in Saksen. Zijn oudoom Casper was chirurgijn van koning Karel XII en diens gelijknamige zoon op Texel. Pehr was 10 jaar oud toen zijn vader kapitein Samuel Fredrik op zijn linieschip Sophia Albertina bij de afvaart een grote brand manhaftig wist te blussen – waardoor Gustaaf III hem tot Ridder in de Zwaard Orde sloeg – maar aansluitend in een zware storm voor Texel de dood vond. Desondanks koos ook Pehr voor de marine, werd in het kadettenkorps vaandrig en nam deel aan de oorlogsvloot in de Zweeds-Russische Oorlog (1788-1790), vooral de gewonnen Slag bij Hogland, waarna hij tot luitenant werd bevorderd. Vanwege de vrede kreeg hij het jaar daarop koninklijke toestemming om in buitenlandse dienst te treden. (1)
Graaf Löwenhielm regelde dat. In Den Haag was hij sinds 1789 Extraordinaris Envoyé en Minister Plenipotentiaris (buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister) en zou vóór zijn vertrek in 1805 het achterstallige soldij van Söderquist regelen. Diens vrouw Christina Augusta von Fersen (1754-1846) was net als Lovisa Augusta Sparre hofdame in Stockholm en één van drie gratiën. Zij loste Brita Horn af als minnares van hertog Karel en had met hem zelfs een zoon Carl Axel Löwenhielm.
Zodoende kwam Pieter Ziervogel hij bij de Admiraliteit van de Maze terecht. Hij reisde naar West-Indië en Suriname en voerde in 1794 allerlei opdrachten in de Noordzee en op de Rijn uit, totdat hij op de Waal vast vroor en het Franse invasieleger hem van alles wat hij nog bezit – behalve zijn uniform – beroofde. De Patriotten gaven hem zijn rang in de Bataafse marine terug.

Naast hun gezamenlijke Zweeds-Duitse afkomst bespreken zij graaf  Löwenhielm en herinneringen aan graaf Meijerfeldt, voor Johan August uit zijn jeugd in Pommeren en voor Pehr Ziervogel als opperbevelhebber van de troepen aan de Finse kust. Zij raken bevriend voor de rest van hun leven. (2)

Johan August vraagt dit jaar zelf om ontslag bij Hartsinck, als tiende van een groep van 100 ondertekenaars op ’t Vertrouwen. Omdat hij hier zelf bij betrokken is staat zijn naam voor het eerst voluit goed: von Meijenfeldt.  In de ontslagaanvrage staat dat wijlen commandant Braak op 15 mei 1796 beloofde om binnen zes à zeven maanden huiswaarts te varen en daar na vier jaar dienst ontslag te verlenen en soldij uit te keren. Die periode is inmiddels ruimschoots verstreken. Hartsinck belegt op 30 mei 1797 een conferentie met de scheepskapiteins. Bloijs van Treslong, kapitein van de Pollux, die bij het gesprek met Braak aanwezig was, getuigt dat de manschappen diens woorden verkeerd hebben verstaan. Hartsinck vindt het verzoek moeilijk te rijmen met de nog geen jaar geleden gezworen eed en zegt sowieso geen schip beschikbaar te hebben om nu uit Paramaribo te vertrekken, dus weigert het ontslag. (3)

Terug   ***   Verder

1. J.A.A. Lüdeke, “Denkmal der Wieder-Eröffnung der deutschen Kirche in Stokholm”, Stockholm 1823, pag. 450-451, die zich voor dit verhaal baseert op Ridderhuis aantekeningen en originele documenten van Justitieraad Carl Ziervogel (1740-1828), broer van Samuel Frederik, oom van Pieter.
2. Brieven van Govert von Meijenfeldt aan zijn neven Frits in 1934 [CH-16] en Carl in 1935 [CG-40].
3. Notulen van een Conferentie Raad gehouden aan Paramaribo den 30en May 1797, Nationaal Archief 2.01.28.01, Inv 128, fol 352.