De eerst bekende telg van het Lijflandse geslacht is Johann Meijer. Over zijn ouders en de datum en plaats van geboorte en overlijden is het gissen. Alleen de jaren 1480 en 1510 staan bij hem vermeld. Vermoedelijk ligt zijn geboortejaar ergens tussen 1445 en 1455, omdat zijn zoon Wolmar in 1520 al stadhouder is over het gebied Wenden.
Johann Meijer is getrouwd met Gertrud von Fahrensbach. In de gezaghebbende Zweedse adellijke stamtafels van Anrep wordt het foutief als Farsenbach overgeschreven. De oude naam van dit aanzienlijke Duits-Baltische vazallengeslacht is Varresbeck, toen het zich met de Kruistochten vanuit het Rijnland in Estland vestigde, in eerste instantie op het eiland Ösel, later in Marienland (Märjamaa) in het district Rappel (Rapla), dicht tegen de noordelijke grens van Lijfland (nu Estland).
Wapenschild von Fahrensbach
Het wapen van haar familie is een rode muur die op zes plaatsen is uitgebouwd op een zilveren plaat en een krijger met Hongaarse muts. In het geslacht Von Fahrensbach is uit die tijd een Gertrud te vinden. Zij is in in 1445 in Weimar, Saksen geboren. Haar ouders Dietrich von Farensbach (* 1410, † na 1478) en Elisabeth/Aleit Schwartzhoff († na 1460) reizen met haar naar Reval, waar hij ridder is. Gertrud huwt eerst met Wolmar von Üxküll (* 1444, † na 1493) en daarna met Kersten von Rosen (* 1458, † 1535). Uit het tweede huwelijk zijn twee dochters bekend. Zij overlijdt in 1489. Van een derde huwelijk met Johann Meijer en een zoon Wolmar is niets bekend. (1)
Johann Meijer is Heer van Bubus (Babbus). Na enig zoeken blijkt 50 km ten noorden van Rīga en 12 km van de Oostzeekust in het kirchspiel Kremon het hof Bubbusch, Babsel, Pabbasch (Pabaž, Pabazi, Pabasile) of Pobaβ te liggen. De Lijven gaven deze plaats in 1231 de naam Visikendorp. De Duitse benaming is etymologisch terug te voeren op het Lijfs voor ‘eiland/hoogte in het moeras’. De geaccidenteerde omgeving draagt de bijnaam La Livlande Suisse en is bekend om zijn houtproductie. Aanvankelijk is de Duitse Orde heer en meester, sinds 1562 ligt het in Pools-Lijfland en vanaf 1620 in Zweeds-Lijfland. Het gebied van het kasteel Krimulda wisselt vaak tussen de Lijflandse Orde en het Aartsbisdom Riga, tussen Russen, Polen en Zweden en wordt meermaals verwoest. (2)
Pabbasch in het kierchspiel Kremon
Johann Meijer is in 1510 kastelein (kastellan) van het slot in Riga. Hij is de plaatsvervanger van of de feitelijk beheerder voor de kasteelheer, niet het equivalent van een herbergier. Eerder wordt gezegd dat hij in 1480 Rittmeister van de Lijflandse adelscompagnie cavalerie is, maar al snel volgt de correctie dat dit zijn kleinzoon Henric in 1560 betreft.
Het kasteel van Riga in 1515 (3)
Het kasteel van Riga meet 63 bij 56 meter. Het is een van de Duitse Orde bekende combinatie van vesting en klooster. Twee ronde torens staan op de hoeken in het noordwesten en zuidoosten en in de andere twee hoeken lopen vierkante trappen omhoog. Kelders, souterrain en begane grond zijn er voor munitie, voedsel, paarden en werkkamers. Op de eerste verdieping bevinden zich de meer luxueuze vertrekken met plafonds op 7 meter hoogte met prachtig boogwerk. Hier bevinden zich de kapel, de eetkamer, de oostelijke vertrekken voor de priesters, de westelijke vertrekken voor de Komtur en Meester (als hij op bezoek is) alsook de keuken en de noordelijke vertrekken voor de ridders. De tweede verdieping is ontworpen voor de kruisboogschutters om het kasteel te verdedigen. Dwars op de buitenmuur aan de rivierzijde loopt een op vijf pijlers rustende overdekte balustrade, ook wel de Dansker genoemd. De toren aan het einde hangt boven de rivier voor de afvoer van de latrine. Ook kan het dienen voor de verdediging en bevoorrading.
Riga in 1581
Als kastelein bekleedt Johann Meijer een hoge functie. Hij heeft het commando over het garnizoen, de verdediging van het kasteel en patrouilles in de omgeving. Bovendien is hij verantwoordelijk voor het dagelijkse garnizoensleven, zoals de voedselvoorziening (inclusief het aanhouden van voorraden voor twee jaar om een belegering te doorstaan), munitie en bewapening en onderhoud van het kasteel.
Wolter von Plettenberg (1494-1535)
De Landmeester had Wolter von Plettenberg in 1491 tot Landmaarschalk benoemd. Deze wist Riga al in hetzelfde jaar op de burgers terug te veroveren en hen de verplichting op te leggen kasteel Wittensteen binnen zes jaar te herbouwen, op de manier zoals deze tussen 1330 en 1343 was herbouwd na de eerdere plundering van het slot door de stad. De niet al te ijverige stad wordt niet al te sterk achter de broek gezeten door de op rust en welvaart uit zijnde Von Plettenberg (die in 1494 tot Landmeester wordt gekozen) en de nieuwe Aartsbisschop Kaspar Linde. Daardoor is het werk pas in 1515 klaar. (4)
Dat Wolter von Plettenberg uit is op binnenlandse vrede ligt aan vijandelijke acties uit het oosten. De vorst van Moskou heeft de Lijflandse hanzevestiging in Novgorod gesloten en de handelaren gevangen gezet en weigert vrede te sluiten. In 1498 ziet Von Plettenberg zich daarom gedwongen net als zijn voorganger naar Pleskau op te trekken. Met steunzegging van de vorst van Litouwen woedt tussen 1501 en 1503 een oorlog, waarbij zijn cavalerie en artillerie in verschillende slagen de doorslag geeft.
Om de bisschop van Riga niet te veel in macht te laten groeien geeft Von Plettenberg in 1522 ruimte aan de reformatie, zonder zelf Luthers te worden. Hoewel de Meijers hoge functie voor de Duitse Orde blijven bekleden, is het niet uit te sluiten dat zij van de ruimte gebruik maken om Luthers te worden.
Terug *** Landgoederen *** Verder
1. O.M. von Stackelberg, “Genealogisches Handbuch der esthländischen Ritterschaft”, Görlitz 1931, pag. 489, baseert zich op en landakten en rechterlijke uitspraken. Verder A.A. von Stiernman, Uppsala Universitetsbibliotek, Handskrifter, X. Svensk genealogi och biografi, “Svecia Illustris. Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, del 18 (M-O), Mejerfelt.
2. H. von Bruiningk en N. Busch, “Livländische Güterurkunden: aus den Jahren 1207 bis 1500“, Riga 1908, pag. 23, noot 9.
3. Getekend door Peter Dennis, in S. Turnbull en P. Dennis, “Crusader Castles of the Teutonic Knights, The stone castles of Latvia and Estonia 1185-1560”, Oxford 2004, pag. 46.
4. O. von Rutenberg, “Geschichte der Ostseeprovinzen Liv-, Est- und Kurland von der ältesten Zeit bis zum Untergange ihrer Sebständigkeit”, Leipzig 1860.