1.7.3. Louise Sparre

Graaf Carl Friedrich von Meijerfeldt leeft intussen in Zweden. In de Rijksdag van 15 januari 1760 wordt gemeld, dat hij in de Zweedse provincie Dalarna rondreist met politiemannen en overal rondvertelt dat er een nieuwe partij in Stockholm aan de macht zal komen. Dit moet gaan om Carl Friedrich en hij zal de Hofpartij of de Mutsen hebben bedoeld. (1)

Op 2 april 1760 doet Brita Barnekow afstand van Gammel Kjøgegaard en Näsby. De opbrengsten van deze landgoederen vallen nu in handen van de Carl Friedrich jr respectievelijk Johann August jr. Zij moeten hun zuster An­na Catharina daarvoor nu compenseren. De pachter van Gammel Kjøgegaard – Christian Brasch – is niet gelukkig dat hij het contact met de 60-jarige gravin verliest. Het is mogelijk dat Carl Friedrich ook op het landgoed gaat wonen, want hij treedt dat jaar in Deense militaire dienst in de rang van luitenant-kolonel.

Carl Friedrich blijft zich roeren in de politiek. Bij brief van 6 oktober 1761 feliciteert hij Fredrik Axel von Fersen (1719-1794) met zijn benoeming tot Landmaarschalk (adellijke woordvoerder) in de Rijksdag: “Je vous felicité de grand cœur seigneur de l’honneur & du bonheur que vous allés avoire aujourd’hui à devenir Le premier Citoyen dans votre Patrie.” Hij verwijst duidelijk terug naar de tijden van de Romeinse Senaat. (2)

Op 12 september 1762 steekt Johann August over van Stralsund naar Ystad en ruim drie weken later varen zijn moeder en broer in omgekeerde richting. Dat blijkt de voorbode te zijn van een landgoedruil op 31 december. Johann August krijgt Gammel Kjøgegaard, dat zodoende maar twee jaar door Carl Friedrich bestuurd is. In ruil daarvoor krijgt de laatste Medrow, waardoor beide Pommerse landgoederen in één hand komen. Hij bewoont in Stralsund bovendien het Rotermunder Haus, waar hij zich bezig houdt met het opbouwen van een bibliotheek voor de familie Von Meijerfeldt en alle aangetrouwde adellijke families. Ter financiering van dit project verzoekt hij de betrokken families om donaties. (3)


Kamerheer graaf Carl Friedrich von Meijerfeldt jr

Van Carl Friedrich wordt opgegeven, dat hij in 1762 Hessische dienst de kolonelsrang bekleedt. Van een verwisseling met de in die tijd levende Hessische luitenant Wilhelm Ludwig von Meyerfeld (1723-1804) kan geen sprake zijn, omdat hij dan al in een lagere rang de dienst verlaten heeft. Het is waarschijnlijk, dat hij in deze tijd in dienst van de keurvorst van Hessen treedt.

Eenmaal terug in Zweden gaat de inmiddels 37-jarige graaf Johann August von Meijerfeldt jr zich zorgen maken over de voortzetting van zijn geslacht. Zijn vier jaar oudere broer Carl Friedrich jr is net als hij ongehuwd. Opnieuw legt een vrouwelijke telg van het geslacht Törnflycht het beslissende contact: gravin Christina Margaretha Augusta Törnflycht. Haar vader was de broer van Johann August’s stiefmoeder, die 10 jaar voor zijn geboorte was overleden. Van die kant was daarom niet van bloedverwantschap sprake.

Gravin Törnflycht en haar echtgenoot generaal-majoor en opperstadhouder graaf Axel Wrede-Sparre hebben al twee gehuwde dochters: Ulrika Sofia met  Carl Adlerfeld en Brita Christina met Fredrik Sparre. Hun jongste dochter Lovisa Augusta (Louise) is op 14 september 1745 op het familieslot Stora Sundby geboren, slechts een maand vóór de geboorte van Brita Margaretha Horn. Later zullen zij niet alleen familie maar ook vriendinnen worden.

Vier dagen later wordt Louise in Stockholm gedoopt. Gouvernantes voeden haar op en zij logeert veel op landgoederen van familie. Al op 13-jarige leeftijd weet zij het hart te stelen van de grote staatsman Tessin, die aan de Sparre’s verwant is. Hij noemt haar in kleine gedichten “la charmante folie” en “Colibri“. Haar aandacht gaat al heel vroeg uit naar het uitgaansleven van de grote wereld; zij oefent zich vlijtig in het dan populaire epigram in de Franse taal. (4)


Gravin Lovisa Augusta von Meijerfeldt, geb. Wrede-Sparre
Techniek:
Aquarel/gouache op ivoor, omlijsting van goud en parelmoer
Afmeting:
51 mm hoog, ovaal

artiest: Niclas Lafrensen jr (1737-1807)
Nationalmuseum NMB 731
Gift 1927 van consul Hjalmar Wicander (Wicanderska samlingen)
Fotobewerking:
Lester von Meijenfeldt (2022)

Op de verjaardag van de Zweedse kroonprins Gustaaf III, 24 januari 1761, maakt Louise haar debuut aan het Hof. Net als de kroon­prins is zij dan 15 jaar. Zij laat een wervelende en stralende indruk achter en wacht met smart op het moment waarop zij aan het Hofleven kan gaan deelnemen. Dat moment dient zich twee jaar later aan. Zij heeft zojuist een door haar moeder geselecteerde huwelijkskandidaat  afgewezen. Haar moeder heeft bovendien net bot gevangen bij Friedrich Wilhelm von Hessenstein, een zeer vermogende onechte zoon van de vorige Zweedse koning, die dan nog een koninklijke route voor zich ziet. (5)

Graaf von Meijerfeldt komt in beeld. Hij staat hoog in de gunst bij het Hof en staat bekend om zijn Duitse spraakzaamheid, en dat vergoedt voor moeder en dochter het leeftijdverschil van 20 jaar. Zijn critici omschrijven hem als mager, lang, lelijk en man met de grote neus. Dat beeld blijft in veel boeken hangen. Vanaf een schilderij wordt 115 jaar later opgetekend: “borstelige wenkbrauwen boven grote diepliggende ogen. Onder een adellijk gebogen neus heeft hij een welgevormde mond en daar om heen een nauwelijks zichtbaar vlasbaardje”. (6) De mensen rond Louise gaan er zondermeer van uit dat het mooie jonge meisje ontevreden is en de boosheid richt zich al snel tegen haar krachtdadige moeder. Een vriend van de familie schrijft: “Mama zelf heeft de hele zaak geregeld“. (7)

Op 18 februari 1763 houdt de koning Adolf Frederik een groot bal in de Spektakelzaal van zijn slot alleen voor Louise, die het hoogste vertrouwen van de vrouwen van de stad geniet. Alles komt voort uit een grap op een eerdere maskerade, waar Louise als man was verkleed en de loftrompet had gestoken over de koning en Axel von Fersen, omdat zij zich tegen werfgeld zouden laten charteren voor de Garde in een picknick. Johann August doet zo goed met de grap mee dat deze serieus wordt genomen. De hele stad vult zich direct met het gerucht dat hun huwelijk op handen is.

Wapenschild Sparre

Voor de bruiloft wordt 13 december 1763 als datum gekozen. In de Riddarholmskyrkan in Stockholm vindt om 19:00 uur de plechtigheid plaats. (8) Louise krijgt Näsby en Söv­deborg als huwelijksgift mee, vanaf het moment dat haar man overlijdt en bij het tweede landgoed ook haar schoonmoeder. Getui­gen bij deze gift zijn zwager Adam Arvidsson Horn (de echtgenoot van Anna Catharina von Meijerfeldt) en Carl Fredrik Törnflycht (de oom van de bruid). De akte wordt tijdens de huwelijksplechtigheid ondertekend.

Daarna zit een kleine groep van nog geen 20 familieleden aan bij de bruiloftsmaaltijd. Een boodschapper van het Hof komt het bruidspaar meermaals skål toewensen. Koning Adolf Frederik en koningin Lovisa Ulrika rijden incognito – zonder andere entourage en uiterlijk vertoon dan een koetsier en een lakei – in een eenvoudig rijtuig naar het huis van Johann August. Daar herkent de dienstbode de kennelijke vrienden van haar heer niet en wil de kaarsen van de kroonluchter aansteken. Vergeefs vraagt de koning dat niet te doen en ziet zich gedwongen ze onhoffelijk uit te blazen. Hij laat alleen een klein licht in de slaapkamer neerzetten en verbiedt de bediende zijn aanwezigheid te onthullen.

Er zijn twee versies van het vervolg. Volgens de ene nodigt het koninklijk paar Johann August uit om naar zijn huis te komen, die een half uur later met het gezelschap arriveert en het koninklijk paar na lang zoeken vindt achter de gordijnen in diens slaapkamer. (9) Volgens de andere versie weet het bruidspaar helemaal van niets en laat zich bij thuiskomst in dezelfde kamer aangenaam verrassen. (10) De bruiloft wordt in beide versies met veel plezier voortgezet. Het edele druivenbloed ofwel de Rijnwijn vloeit rijkelijk tot drie uur in de nacht, waarbij Adolf Frederik de drinkers het goede voorbeeld geeft. Voor het eerst sinds hun troonsbestijging in 1751 is het koningspaar samen in het openbaar gezien. (11) 

Z.2 HuwelijkMiddelburgse Courant, 21 januari 1764, voorpagina

Op 18 december 1763 om 19:00 uur geeft graaf Horn, de echtgenoot van Anna Catharina, een groot feest in zijn huis. Het koninklijk paar en het Hof zijn uitgenodigd en aanwezig. Eerst is er een twee uur durend concert, dan couverts en tenslotte het bal of kaartspelen tot 6:00 uur in de morgen.

Bij al deze festiviteiten speelt er een verwikkeling. Carl Gustaf Tessin is tien jaar eerder in ongenade gevallen bij het koninklijke paar, omdat hij uit geopolitieke overwegingen kroonprins Gustaaf III aan Sofia Magdalena van Denemarken gekoppeld heeft. Omdat diens vrouw Ulla Sparre de halfzus van Louise’s vader is, praat het koninklijk paar niet met de familie van de bruid. Voor Johann August jr levert dat als uitgesproken lid van de Hofpartij spanning op. Enkele maanden na de bruiloft brengt het jonge echtpaar een bezoek aan de gepensioneerde Tessin. Velen zien de ontmoeting met spanning tegemoet, omdat de oude staatsman zijn oogappel aan één van zijn tegenstanders is kwijtgeraakt. Beide heren putten zich echter uit in complimenten voor elkaar en de ontmoeting verloopt in een vriendelijke sfeer.

Johann August treedt kort voor zijn huwelijk als 132ste lid toe tot de Vrijmetselarij in de loge “Adolf Fredrik”, die bestaan heeft tussen 1753 en 1775 en maar 135 leden heeft geteld. Ook is hij actief in de de adellijke fractie van de Rijksdag. Hij had al deelgenomen aan de zitting 1751-1752 en in de jaren zestig toont hij zich bij uitstek een representant van de Hofpartij. Hij is kritisch over de toenadering van de konin­gin tot de Hoedenpartij en tracht via de koning een coalitie te voorkomen. In verband met deze houding weet hij zich te handhaven, als de Mutsenpartij in 1765 de macht in alle staatsinstellingen verovert. In de Rijksdag 1765-1766 behoort hij binnen de 50 leden tellende delegatie van de adel tot de weinige representanten van de Hofpartij. Toch schijnt hij daarin nog zoveel mogelijk de zienswijze van de koningin te hebben uitgedragen.

Brita Margareta Horn, de dochter van Anna Catharina von Meijerfeldt, wordt in 1764 op 20-jarige leeftijd hofmeisje bij koningin Lovisa Ulrika. Zij krijgt een serieuze liefdesaffaire met haar tweede zoon, prins Karel. Dienst vertrouweling en haar latere schoonvader – Claes Julius Ekeblad – kenschetst haar als melancholiek en neurotisch, wegkwijnend, preuts en snel te beledigen. De jonge geliefden wisselen verlovingsringen uit. 

Brita Barnekow houdt zich bezig met de sociale ontwikkeling op de landgoederen in Skåne, Söfdeborg en Ugerup. In 1765 laat zij een nieuw armenhuis bij de kerk van Söfde bouwen. Het bestaat uit twee huisjes van vier verwarmde kamers. Zijzelf en parochianen betalen regelmatig 20 Öre voor kleding. In 1766 betaalt zij voor een stenen muur met tegels rondom het noordelijke deel van het kerkhof. Ugerup wordt goed verzorgd door inspecteur Hindrichsson en daarom geeft zij hem op 7 juni van dat jaar Nymölla, linksonder op het landgoed, als persoonlijk bezit.

Op 12 november 1766 baart Louise haar eerste kind, een zoon met de weinig opzienbarende namen Johann August, die vanaf hier de toevoeging III krijgt. Twee dagen later vindt een grote doopplechtigheid plaats in de Riddarholmskyrkan in de oude stad (Gamla Stan) van Stockholm. Getuigen zijn graaf Tessin, gravin von Meijerfeldt (de grootmoeder van vaderszijde Brita Barnekow), graaf Horn (de oom), gravin Törnflycht (de grootmoeder van moederszijde), graaf Wrede-Sparre (de grootvader van moederszijde), gravin Bjelke, baron Adlerfeld, overste Wrangel, graaf Pehr Brahe en Brita Horn. (12)

Op 19 december 1766 ziet Johann August jr zijn kans schoon het regiment Sprengtporten (Löwensfels was in 1763 overleden) in te wisselen voor het Lijfregiment van de Koningin onder kolonel Höpken te Stralsund. Hij had hierin in de periode 1744-1751 gediend en kan door het vertrek van Blixen in elk geval de rang van luitenant-kolonel hierarchisch vervullen, hoewel hij titulair al vier jaar kolonel is. Hij wordt tevens benoemd tot adjudant-generaal bij koning Adolf Frederik. (13)

Eind 1768 steunt Johann August jr kroonprins Gustaaf III in een dramatische Senaatszitting, waarin koning Adolf Frederik – door enkele dagen werkelijk af te treden – een paar van zijn geringe bevoegdheden terugkrijgt. (14)

Op 11 november 1769 wordt een tweede zoon, Axel Friedrich, geboren. Hij is vernoemd naar zijn moeder’s vader en zijn oom Carl Friedrich jr. De doopplechtigheid vindt twee dagen later plaats in de Jacobskerk, met als getuigen Rijksraad baron Mauritz Posse, kolonel Rutger Barnekow (oom van de vader) en baron Anders Reinhold Wrangel. (15)

Carl Friedrich jr wordt door de koning op 28 april 1770 jaar onderscheiden als Ridder van de Zwaard Orde (R.S.O.). Op 21 juni van dat jaar raakt de post adjudant-generaal bij de koning vacant, omdat deze qua tijdsbeslag niet te verenigen is met de benoeming van Johann August jr tot chef van het regiment van Västerbotten. (16)

In 1770 komt de apotheose in de relatie tussen Brita Horn en prins Karel. Zij stevenen af op een huwelijk, zonder hun relatie overigens nog ‘geconsumeerd’ te hebben. De familie Horn heeft er wel oren naar, maar het Hof is tegen, net als tegen een huwelijk van prins Fredrik met hofdame Ulla von Fersen. In 1769 werpt de politiek zich op de kwestie. De Hoeden bieden Horn en Von Fersen steun aan in ruil voor hun steun aan de partij. Horn hapt toe, maar Von Fersen niet, zodat beide relaties stranden. Prins Karel wordt op een buitenlandse reis gestuurd en Brita volgt de koningin naar haar familie in Berlijn .

Terug   ***   Verder

1. Tidningar, under Riksdagen, ifrån den 31 October 1760 till den Augusti 1761, Handlingar rörande Skandinaviens historia, deel,  15, pag. 123 en daarop gebaseerd “Biografiskt Lexikon öfver Namnkunnige Svenska Män”, deel 9, pag. 66. De eerste bron refereert in het register aan Carl Friedrich von Meijerfeldt. De toevoeging “med olyckeliga ansigtet” (met ongelijk gelaat) duidt ook op hem.
2. Riksarkivet Sverige, Stafsundsarkivet, Axel von Fersen d.ä.:s Arkiv, Vol. 7, op.cit. C. Wolff, “Noble conceptions of politics in eighteenth-century Sweden (ca 1740-1790)”, Helsinki 2008, pag. 75 en “Artistocratic Notions  of Liberty and Patriotism in the Age of Liberty”, ïn “Scandinavia in the Age of Revolution, Nordic Political Cultures (1740-1820)”, Farnham/Burlington 2011, pag. 122.
3. Riksarkivet Sverige, Biographica M 8 b, brief d.d. 15-02-1766 van Carl Friedrich von Meijerfeldt aan Carl Sparre.
4. S. Leijonhufvud, “Carl Gustaf Tessin och hans Åkerökrets”, Stockholm 1933, deel 2, pag. 63-65. Tessin schrijft dat hij “Ma charmante Ecoliereen fabel van Fontainebleau wil leren, maar hij herschrijft het tot “Le Hibou et le Colibri.” (25-10-1758), pag. 58.
5. Leijonhufvud, deel 2, pag. 92-96.
6. Post- Och Inrikes Tidningar, 18-06-1878. G.J. Ehrensvärd, f“Dagboksanteckningar förda vid Gustaf III:s hof”, Stockholm 1877-1878 en de vele tekingen van C.A. Ehrensvärd (zie paragraaf 1.7.9).
7. M.J. Crusenstolpe, “Gustaaf III, zijn geslacht en zijn tijd. Tafereelen uit de Zweedse geschiedenis, Haarlem 1843, deel 1, pag. 204.
8. Kyrkoarchiv Riddarholmskyrkan, Vigselböcker 1738-1807,folio 35.
9. F. Sparre, “Egenhändiga Anteckningar”, in “Portefeuille”, Stockholm 1837, deel 1,  pag. 93 e.v.
10. M.J. Crusenstolpe, “Der Mohr oder das Haus Holstein-Gottorp in Schweden”, deel 2, Berlijn 1842, pag. 157-158. In de Duitse vertaling is de hele passage opgenomen, maar in de Nederlandse geheel geschrapt. “Niet alles toch wat de Zweedsche lezer misschien ongaarne zou missen, was voor onze Landgenooten even belangrijk.”
11. G.J. Ehrensvärd, “Dagbockanteckningar förda vid Gustaf III:s Hof”, Stockholm 1877, deel 1, pag. 329.
12. Kyroarchiv Riddarholmskyrkan, Födelse- och dopböcker 1738-1793, folio 177.
13. Krigarkivet Sverige, 023 Generalmönsterrullor, 0/1359 Drottningens livregemente till fot, kolonel Höpken,  Öfwerste=Lietenants Compagnies, fol. 54,
0/1360, fol. 49.
14. L. Lundquist, lemma in “Svenskt Biografiskt Lexikon”, Stockholm 1986, pag. 476. M.F. Metcalf, “Russia, England and Swedish Party Politics 1762-1766”, Stockholm 1977, pag. 139. J. Breevoort, “Verhalen uit het Zweedse hofleven”, deel 1 “De koningin boven den koning”, Rotterdam 1916, pag. 172-173.
15. Kyrckoarchiv Jacobskyrka, Födelse- och dopböcker 1768-1775, folio 64.
16. Krigarkivet Sverige, 023 Generalmönsterrullor, 0/747 Västerbottens regemente 1774, folio 2-3.