1.4.1. In Karel’s kielzog

Carl Friedrich von Meijerfeldt blijft in Sehlburg om Lijfland te verdedigen. Zijn jongere broers volgen de Zweedse koning Karel XII met de hoofdmacht over  de grens van Litouwen naar Polen. Van Johann August kan bijna elke stap gevolgd worden omdat hij dicht bij de koning staat. Dat staat in schil contrast tot Wolmar Johann, wiens regiment, rang en meeste bewegingen onbekend zijn.

Johann August blijft een bijzondere voorkeur bij de Zweedse koning Karel XII genieten, zowel in diens entourage als in het volvoeren van speciale missies. Hij wordt niet alleen op verkenning uitgezonden, maar moet ook onaangenaam werk doen: contributie of proviand bij de lokale bevolking invorderen en de overgave van weerspannige vestingen opeisen, bijvoorbeeld op 15 april 1702 als de koning bij Grodno staat (tegenwoordig op het drielandenpunt Litouwen, Polen en Wit-Rusland). Hij trekt op 28 april 1702 met de koning Polen in, eerst naar Warschau (Warszawa) en dan met meteen verder zuidwaarts door naar Krakau (Kraków) in achtervolging van de Saksische keurvorst August. (1)

Het moet in deze tijd zijn geweest, dat kolonel Von Meijerfeldt 24 gevangen genomen Moskovieten aan de koning voorgeleidt. Karel XII vindt dit om allerlei redenen niet nodig en zegt: “Een dode hond bijt niet meer”. Zodra de Zweden systematisch hun Russische krijgsgevangenen vermoorden, beginnen de Russen omgekeerd hetzelfde te doen. Om het leven van zijn landgenoten te sparen trekt Karel zijn bevel in. Hierdoor zal Johann August zijn eigen gevangenschap bij de Russen in 1709 overleven. (2)

Carl Friedrich houdt zich in Lijfland bezig met de politiek, getuige een brief van hem, gedateerd 1 juni 1702, aan Riga’s gouverneur Frölich. Hij meldt van de geallieerde Litouwse vorst Sapieha te hebben vernomen, dat in Polen een Turkse gezant actief is. Deze zou het doel hebben een gezamenlijk aanvalsverdrag tussen Turkije en Polen tegen Rusland te sluiten, waardoor de Saksisch-Poolse koning als vijand zou moeten worden afgezworen. Duidend op de overeenkomst tussen dit streven en de politiek van de koning van Zweden, besluit hij zijn brief met de woorden “so (scheint) den werke gott bestetigen woll(en)”. (3)

Op 1 juli 1702 komt het Zweedse leger in Kielce aan, nog 117 km te gaan naar Krakau. Het bericht gaat dat een Saksisch leger van 3.000 man in de buurt is. Karel XII geeft Johann August opdracht om met 600 ruiters op verkenning uit te gaan. (4) In de nacht van 2 op 3 juli vertrekt hij zuidwaarts naar Opietza met bestemming Pinczow (Pińczów). Onderweg vlucht de Poolse bevolking voor hem uit en steekt al haar bezittingen in brand. In een bos bij dat dorpje wachten 200 Kozakken hem op in een hinderlaag. Funk rijdt vooruit met 30 man en geeft zo hevig verweer, dat de vijand wegvlucht. Johann August neemt op de 6de juli enkele Polen gevangen, waaronder een aanzienlijke vorst (wojvod). In de loop van de avond laat hij hem vrij, die weinig dankbaar de volgende avond de aanval heropent, overigens vergeefs. (5) Ongezien kan hij daarna de Saksen benaderen bij Klissow (Kliszów) en constateren dat het niet alleen om 3.000 man gaat, maar ook dat een groot Saksisch-Pools leger onder aanvoering van koning Au­gust is gearriveerd. (6) Hij haast zich naar het Zweedse kamp terug en brengt op 8 juli rapport uit aan de koning.

Karel XII besluit onmiddellijk slag te leveren. Johann August staat niet opgesteld in de twee linies als kolonel van zijn regiment cavalerie, maar is één van de vijf aides-de-camp-généraux bij de koning, als deze bij de opstelling in slagorde van de ene stelling naar de andere ijlt. (7) Zijn jongere broer Wolmar Johann komt hier opeens in de schijnwerpers. Gesuggereerd wordt dat hij bij het regiment van zijn broer dienst doet, maar daar zijn geen officieren met zijn naam. Rond deze tijd moet Wolmar Johann tot de rang van overste zijn bevorderd. De tussenstappen kapitein en majoor zijn buiten beeld gebleven. (8) De slag bij Klissov wordt met grote overmacht gewonnen, maar tot een capitulatie komt het weer niet. In het nabij gelegen Pinczow stationeert Johann August op 16 augustus de buitgemaakte artilleriegoederen en de Zweedse gewonden.

Terwijl de hoofdmacht de laatste 100 km naar Krakau onderweg gaat, gaat Johann August op pad om de omgeving contributie op te leggen en wordt daarin gehinderd door generaal Brandt. Aanvankelijk had Karel XII plunderen verboden met het doel de Poolse edelen op zijn hand te krijgen, maar inmiddels maakt hij een uitzondering voor degenen die de Saksische keurvorst niet afzweren. De afwisselende Saksische en Zweedse repressie wordt voor de Poolse bevolking steeds zwaarder. Nadat hij op 18 augustus Buschke heeft aangedaan trekt Johann August de 21ste plunderend door Neustadt (Noviemasta), dat hij de volgende dag zelfs in brand steekt vanwege de weigerachtige houding. Hij maakt veel paarden buit, arresteert vijandige Polen en arriveert de 25ste in Pinczow om het kleine garnizoen met de gewonden daar te versterken. (9)

Johann August begeeft zich vervolgens naar de Zweedse hoofd­macht in Krakau, maar op 3 september krijgt hij opdracht met 600 ruiters naar Pinczow terug te keren, omdat de bevolking geen levensmiddelen afstaat en vijandelijke troepen zich daar samentrekken. Hij stormt de stad binnen en de bevolking staat – zijn reputatie als brandstichter kennende – onmiddellijk voedsel af. In verband met de dreigende Saksische omsingeling wil hij de stad ontruimen. De koning bericht hem eerst alle paarden voor het foerageren van de hoofdmacht nodig te hebben, maar bericht later dat kolonel Fersen met een hoeveelheid paarden naar hem onderweg is, waardoor hij 1.800 commandeert. (10)

Van Johann August komt op 6 oktober het bericht, dat hij de gewonden en het geschut in opdracht van de koning heeft overgebracht naar Opatowitz (Opatowiec) bij de Weichsel 
(Wisla) rivier en onderweg Polen heeft overrompeld en verjaagd. Een dag later arri­veert hij in het Zweedse hoofdkwartier met 40 paarden en keert een dag later terug naar Opatowitz. (11) De koning, herstellende van een dijbeenbreuk, bezoekt hem in Pirzicz met de hoofdmacht op 30 oktober. Hij laat de Saksische gevangenen vrij en geeft hen geld om naar huis te reizen. (12) 

Generaal-majoor Stenbock krijgt in die tijd de zwaarste opdrachten en doet meer dan eens een beroep op de koning om kolonel Von Meijerfeldt met zijn 600 ruiters ter versterking naar hem toe te laten komen. Zo schrijft hij op 25 oktober een brief vanuit het slot Dombrowa. De koning antwoordt dat hij de kolonel net op foerageren heeft uitgestuurd en hem daarna voor andere speciale opdrachten nodig heeft. (13) Hoewel ook Stenbock één van Karel’s meest getrouwe en veelgeprezen officieren is, maakt hij met vrijwel iedereen binnen het Zweedse leger ruzie, vanaf hier ook met de gebroeders Von Meijerfeldt.

Samen met de hoofdmacht volgt Johann August de Weichsel verder naar het noordoosten. In opdracht van de koning trekt hij rond de sterkste Poolse vesting Zamosch (Zamość) samen. Commandant Anna Zamoiski, weduwe en voogd voor haar zoon, denkt hiervan verschoond te blijven na eerder contributie aan Stenbock betaald te hebben. De eis is achtergelaten Russische goederen over te leveren en Johan August stuurt 20 dragonders naar de stad. De commandant weigert elk Zweed binnen te laten, ook al zou het de koning zelf zijn geweest. Karel XII ontsteekt in woede en geeft Stenbock opdracht de vesting te verpletteren zodra ze weer in de buurt zijn. (14)

Terug   ***   Verder

1. Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/629, pag. 777v. L. Wisocki-Hochmuth, “Dagbok af en ingeniör-officer 1700-1708”, Karolinska Krigares Dagböcker jämte andra samtidiga skrifter, deel 2, Lund 1903, pag. 141.
2.
I. Le Long, “Het leven van den heldhaften Carel den XII, Koning der Swe­den”, Amsterdam 1721, deel 5, pag. 418. Göteborgs Handels- Och Sjöfartstidning 23-09-1893, “Karl XII:s karaktär i samtida rysk belysning.”
3. H.E. Uddgren, “Något om Karl XII:s stallning till kriget med Ryssland och försvaret af Östersjöprovinserna under åren 1702-1706”, Karolinska Förbundets Årsbock 1910, Lund 1911, pag. 90.
4. “En förnähm officerares utförlige relation, om den bataillen och härlige segren, som Hans Kongl. May:t af Swerige den 9/19 julii anno 1702. wid Clissowa erhållit öfwer konungen i Pohlen och hans sachsiska och pohlniska armée”, Stockholm 1702, pag. 3 en 7. S. Faber, “Der Ausführlichen Lebens-Beschreibung Carls den XII. Königs in Schweden”, Frankfurt und Leipzig 1704, deel 3, pag. 14. J.A. Nordberg, “Konung Carl den XII: tes historia”, Stockholm 1740, deel 1, pag. 266 (Franse vert. pag. 238).
5. G. Adlerfeld, “Karl XII:s Krigsföretag 1700-1706”, Stockholm 1919, deel 1, pag. 146 (Engelse vert.). A. Lewenhaupt, “Leonhard Kaggs Dagbok 1698-1722”, Historisk Handlingar, deel 24, pag. 32. M. Ranft, “Die Merkwürdigen Lebensgeschichte derer vier berümten Schwedischen Feldmarschalle, Grafen Rehnschild, Steenbock, Meyerfeld und Dücker”, deel 3, “Leben und Thaten des Feld-Marschalls Graf Meyerfeld” , Leipzig 1753, pag. 280.
6. C.P.H. Sperling, “Dagbok”, Karolinska Krigares Dagböcker jämte andra samtidiga skrifter, deel 3, Lund 1907, pag. 26 en 31.
7. S. Faber, deel 3, pag. 20. I. Le Long, deel 2, pag. 281. I. Le Long, deel 2, pag. 286. J.A. Nordberg, “Konung Carl den XII:tes historia”, Stockholm 1740, deel 1, pag. 241 (Franse vert.).
8. L. Wisocki-Hochmuth, pag. 146, “mit seinem bruder”.
9. J. Cederhielm,  “Dagboksfragment”, Karolinska Krigares Dagböcker jämte andra samtidiga skrifter, deel 10, Lund 1914, pag. 454K. Lundblad, “Carl XII:s Historia”, Christianstad 1835, deel 1, pag. 229. L. Wisocki-Hochmuth, pag. 170. A. Lewenhaupt, pag. 38.
10. Uppsala Universitetsbibliotek, Brieven van Karel XII aan Johann August in augustus en september 1702. E. Carlson, “Koning Karl XII:s egenhändiga bref”, Stockholm 1893, pag. 337 e.v. J.A. Nordberg, pag. 281. C.P.H. Sperling, pag. 32.
11. L. Wisocki-Hochmuth, pag. 176-177.
12.
G. Adlerfeld, “Karl XII:s Krigsföretag 1700-1706”, Stockholm 1919. J.A. Nordberg, deel 1, alleen in Franse vert. pag. 277 (met lagere rang van luitenant-kolonel).
13. M. Stenbock, “Bref till Carl XII” & “Bilagor till M.s journal”, Karolinska Krigares Dagböcker jämte andra samtidiga skrifter, deel 12, Lund 1918, pag. 133-135. E. Carlson, pag. 282.
14. 
A. Fryxell, “Berättelser ur Svenska Historien”, Stockholm 1823-1872, deel 21, pag. 250-251.