2.1.2. Werving

Op 29 mei 1793 monstert Johan August aan bij kapitein Hartsinck op de Erfprins van Brunswijk. Hij krijgt net als de andere zeelui een maand soldij vooruit betaald op het Prinsenhof, de zetel van de Admiraliteit van Amsterdam. Daar vergadert het College vrijwel dagelijks en worden contante bedragen uitgekeerd. Het is tevens de eerste werkdag van Johan August bij de Admiraliteit, want zijn naam komt niet voor in oudere betaalrollen. De bemanning krijgt per reis een aanstelling en is niet in vaste dienst, zoals de hoogste officieren. Het College had pas een week eerder besloten de monsterrol van de Erfprins van Brunswijk voor Hartsinck te openen. Johan August is er dus relatief snel bij. (1)  

Hartsinck moet samen met de door het College benoemde luitenants en schrijvers ultimo oktober 230 matrozen en soldaten aan boord werven, om te beginnen het kader voor het voeren van oorlog (konstabel), het bevaren van het fregat (schipper, stuurman, timmerman, zeilmaker, smit) en het verzorgen van de bemanning (chirurgijn, kok, bakker en botteliers). Van zijn vorige schip en binnenkomende schepen zou hij bemanning kunnen overnemen, maar met dit nieuw gebouwde schip is hij grotendeels op werving van nieuwe zeelui aangewezen. Omdat de WIC net geliquideerd is en de VOC op zijn achterste benen loopt, zijn er meer Hollanders dan normaal op de markt, maar zij kiezen liever voor de lucratieve visserij, walvisvaart en koopvaardij. Daarom neemt het aandeel buitenlandse zeelui toe.

Wat gaat aan de aanmonstering vooraf? Open sollicitaties zijn onbekend en vacatures staan niet in de kranten. Sinds de opening van de monsterrol op 22 mei loopt wel een trommelaar door de straten, die luidkeels roept dat kapitein Hartsinck zeelui zoekt. Dat drijft hen naar het Prinsenhof, waar een ronselaar met enkele officieren gereed staan. (2)

Ronselaar met drie gegadigden, officier en schrijver op trap Zeekantoor
Jacobus van Meurs 1792,
Scheepvaartmuseum Amsterdam

Een gewiekste soort ronselaar is de volkhouder of slaapbaas, nogal eens de vrouw of weduwe van een zee-officier. Deze voert een logement om (buitenlandse) zeelui van onderdak, voedsel en drank te voorzien. Op de begane grond bevindt zich een tapperij en keuken en op de verdiepingen slaapzalen. Deze staat bovendien in verbinding met kapiteins die bemanning zoeken. Op die manier heeft de volkhouder van beide zijden inkomsten.

Hoe dan ook maar, Johan August pakt hij zijn boeltje snel bij elkaar, want hij moet binnen enkele dagen aan boord zijn. Hij begeeft zich naar ’s Lands Dok op Kattenburg.

’s Lands Dok, Werf en Zeemagazijn op Kattenburg
Johann Wilhelm Winther 1730

Daar ligt de Erfprins van Brunswijk. Het fregat is twee jaar eerder gebouwd op het achterliggend ’s Lands Werf en te water gelaten. In het naastliggende ’s Lands Zeemagazijn liggen de kanonnen, zeilen, vlaggen, scheepsuitrusting en watervoorraden. Die zomer 1791 was het volledig uitgebrand, maar gelukkig zijn de zwart geblakerde buitenmuren net op tijd wit bepleisterd en de binnenkant hersteld en gevuld. Sinds 1973 is hier het Scheepvaartmuseum gevestigd.

Eenmaal aan boord zoekt Johan August zijn slaapplaats in de achtersteven en laat daar zijn spullen achter. Zelf heeft hij zijn deken, kussen en bultzaken moeten meeslepen of ter plaatse kopen. Bij de schrijver kan hij eventueel wel een psalmboekje en een hangmat krijgen.

Dan zet hij zich aan zijn zware taak om alle voor zijn functie benodigde materialen bij de equipagemeester af te halen. Naast lonten, lontstokken, kruithorens, kardoezen, kruitvaatjes en wissers moet Johan August natuurlijk vooral zorgen dat kanonnen, ammunitie en buskruit aan boord zijn. De 36 kanonnen en de daarbij behorende 36 rolpaarden laat hij takelen. Zelf controleert hij of geen vuil en vocht in affuit en zundgat kunnen komen. De duizenden kogels van minimaal drie pond per stuk laat hij evenredig verdelen over stuurboord en bakboord om kapseizen te voorkomen en over boeg en achtersteven om het schip bestuurbaar te houden. In de onder de waterspiegel gelegen kruitkamer controleert hij eerst of de kruitbak droog en schoon is en of het glas van de lampen niet gebroken is. Dan laat hij uiterst omzichtig grof en fijn kruit in honderden vaten van elk honderd pond dragen en goed stouwen voor de vaart. Hij sluit de kruitkamer af en overhandigt de sleutel aan kapitein Hartsinck. Alles tekent hij af in zijn Konstabelboek, dat later gebundeld zal worden in het Schippersboek. 

Terug   ***   Verder

1. Resolutiën Admiraliteit van Amsterdam, Nationaal Archief 1.01.46, Inv 1506, 22 en 28 mei 1793.
2. Deze en de volgende paragrafen zijn sterk gebaseerd op drie publicaties van M.A. van Alphen: “Het oorlogsschip als varend bedrijf. Schrijvers, administratie en logistiek aan boord van Nederlandse marineschepen in de 17de en 18de eeuw”, dissertatie Leiden 19-06-2014,  “De schrijver en het inkomen van de zeeman. De financiële administratie aan boord van oorlogsschepen”, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 2024/1, pag. 82-99 en “Zeevarenden op de oorlogsvloot”,
in “Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland”, deel 2 hfd 4, par 3, Amsterdam 2024.