ii.9. Naamgenoten

Karlskrona   ***   Detmold   ***   Stralsund

Net als in Pommeren is het geboden na te gaan of er relevante naamgenoten in de Republiek leefden vóór of ten tijde van de komst van de stamvader naar Amsterdam in 1793.

Behandeld zijn de telgen van het Zweedse geslacht von Meijerfeldt die kort in de Republiek waren:

Carl Friedrich sr komt twee maal naar de Zuidelijke Nederlanden. De eerste keer is hij van 1682 tot en met 1684 in Franse dienst en neemt onder andere deel aan de veldtocht tegen Luxemburg. De tweede keer is hij in 1690 in geallieerde dienst en weet in de Slag van Fleurus aan de dood of gevangenneming te ontkomen. 

Johann August sr is tussen 1693 en 1698 aan geallieerde zijde aan het front in de Zuidelijke Nederlanden. Koning-stadhouder Willem III benoemt hem tot kapitein in een Zweeds regiment in dienst van de Republiek en aan het eind tot majoor in een ander regiment. Tussendoor keert hij acht maanden terug naar Zweden om verse troepen te werven. Na de Vrede van Rijswijk marcheert hij af naar Bremen.

Johann August jr is op 21-jarige leeftijd adjudant-generaal van de Nederlandse bevelhebber Waldeck. In 1747 is hij in Amsterdam en Den Haag. Hij raakt in de buurt van Maastricht in Franse krijgsgevangenschap. Na zijn vrijlating en het tekenen van de vrede gaat hij terug naar Stralsund.

Interessant zijn kloosterlingen met de naam Van Meynvelt rond 1390 in de Zuidelijke Nederlanden en de Zwitserse familie Salis-(Soglio-)Maienfeld vanaf 1693 in Breda en in Staatse dienst, maar hier minder relevant. Twee vrouwen met de naam Meijerveld die een dochter krijgen verdienen vermelding: Anna Catharina in 1756 in Den Haag bij Johannes Knol en Elizabeth in 1783 in Utrecht bij Arie Hoveling. Drie vondsten in Amsterdam verdienen  aparte behandeling.

Karlskrona

In Amsterdam leven vanaf 1710 de gebroeders Otto en Andries Meijerfeldt. Beiden zijn geboren in Karlskrona in Zuid-Zweden. In de eeuwige strijd met Denemarken kreeg die plaats in 1680 stadsrechten en bouwde Eric Dahlberg er een sterke marinehaven. Een vrouw met de naam Bentje Magnus bevalt daar van twee zoons: Otto in 1683 en Andries in 1685. Beiden dragen de achternaam Meijerfeldt.

Otto Meijerfeldt dient zich in 1713 aan als opperstuurman op het in Amsterdam gelegen schip St. Franciscus. Tussen 1722 en 1732 is hij daarop kapitein. Hij vervoert handelswaar in de kustvaart naar zuidelijke havensteden rond Gibraltar en Marseille. In Amsterdam woont hij in de Stromarkt aan het Singel niet ver van het IJ als hij in 1716 trouwt met Margrietje Jacobs. Hij verwerft daardoor het poorterschap. Negen maanden later wordt een dochter Barbara geboren, die in 1744 met Gerrit ’t Ziep trouwt, twee vroeg overleden dochters Margreta krijgt en zelf op 33-jarige leeftijd overlijdt.

Andries Meijerfeldt is in Amsterdam sjouwer en ongeletterd (hij ondertekent stukken met AM). Zijn eerste vrouw is Maria Martens. In 1719 trouwt hij als weduwnaar met Anna de Witt en in 1723 opnieuw met Anna Catharina Philips uit Flensburg. Bij zijn derde vrouw krijgt hij in 1726 een twee maanden oud geworden zoon Andries. Zij wonen aan de Lindengracht bij de Noorderkerkstraat in de gang achter de bakker. Andries overlijdt in 1748 en zijn weduwe in 1761.

Otto overlijdt in 1768 op 85-jarige leeftijd. Zijn bezittingen worden op openbare veilingen verkocht. Het door hem in 1739 gekochte huis met achterhuis en erf met de naam St. Maarten boven de deur aan de westzijde van de Nieuwezijds Voorburgwal hoek Klimopsteeg voor een bedrag van 11.650 gulden. Apart daarvan zijn kostbare inboedel van porselein, kleding, juwelen en zilver. Zijn schoonzoon en de neven en nichten van zijn vrouw erven dit vermogen.

De achternaam van Otto en Andries en de geboorteplaats en -tijdstippen wijzen in de richting van Carl Friedrich von Meijerfeldt sr als biologische vader. Hij keert door het bestand van Regensburg net als andere  officieren van het front in de Zuidelijke Nederlanden terug naar huis. De reis gaat niet over land maar per schip. Op de heen- en terugweg heeft hij als tussenstop hoogstwaarschijnlijk Karlskrona.

Detmold


Maria Catrina Meyervelt gaat op 14 april 1758 in ondertrouw bij de Nederduits Hervormde Kerk in Amsterdam. Zij komt van Detmold, een een stad en gewest ten westen van Hannover. Haar 26 jarige leeftijd betekent dat zij in 1732 is geboren. Haar ouders zijn dood. Zij woont aan de Herengracht in Amsterdam. Haar nicht Femmetje Kraan is haar getuige. Zij ondertekent met een kruisje.

De bruidegom Jan Heymens is iets jonger dan zij. Zijn vader woont in Elspeet, waar zij op 7 mei 1758 trouwen. Zij verhuizen later die maand naar Harderwijk, waar Jan kleermaker is. Zij krijgen daar kinderen en kleinkinderen.

Stralsund


Op 6 februari 1773 wordt in het rooms-katholieke Maagdenhuis een kind gedoopt van Georgi Richardi Meyervelt en Martina Jans. Anna Sweeris is getuige. De zoon Christoffel wordt niet thuis maar in het Amsterdamse Gasthuis (ex nosocamio) geboren. De moeder blijkt in het Brabantse Sambeek geboren op 5 oktober 1757 uit Henricus Jans en Jacomina de Wildt. In Nederland is verder geen Christoffel Meyervelt te vinden. (1)


Georg Meijervelt monstert op 5 mei 1773 aan als soldaat bij de Amsterdamse kamer van de Verenigde Oostindische Compagnie. Hij vaart nog diezelfde dag weg op het schip Vrouwe Geertruida, met het doel via de Kaap naar Batavia te gaan. Al na vijf dagen overlijdt hij aan boord. (2)

Deze twee Meijervelts in Amsterdam zijn dezelfde persoon vanwege overeenkomende voornaam, achternaam, woonplaats en tijdstip. Hij komt uit Stralsund; daar was een Georgius Richardus die aan alle voorwaarden voldoet. Hiermee is een rechtstreekse verbinding tussen Stralsund en Amsterdam gelegd door iemand met dezelfde achternaam en baan (militair in de scheepvaart) als de stamvader van de Nederlandse familie. Maar Georg Richard is een ander om vier redenen: alles gebeurt ongeveer twintig jaar eerder, zijn voornamen wijken af, zijn geloof is anders en hij overlijdt al in 1773.

Terug   ***   Verder

1. Stadsarchief Amsterdam, RK Maagdenhuis DTB 364, fol 14.
2. Nationaal Archief, VOC 1.04.02, Inv 6853, fol 292.