1.2.5. Schildbrief

In de Skölde Bref (Schildbrief) van 24 november 1674 zwaait de Zweedse koning Karel XI de loftrompet over luitenant-kolonel en hoofdinspecteur Andreas Meijer. Hij schrijft dat Meijer vanaf zijn jeugd zowel in binnen- als buitenland uitstekende diensten heeft bewezen, met name in de oorlogen van zijn vader koning Karel X Gustaaf. Hij schrijft hem met een hoge waardigheid te bekleden omdat er een voordracht ligt en omdat hij nog steeds trouwe diensten van hem verwacht. Hij besluit Meijer te verheffen in de adelstand met schild, privileges en giften. Ter onderscheiding van een andere familie in het Rijk wordt de naam die hij en zijn echte nakomelingen naast de titel en het wapen draagt uitgebreid tot Meijerfelt.

Een aantal aspecten van deze schildbrief  vraagt om nadere aandacht:

Familienaam. De losse i en j met losse puntjes – dus geen ÿ, ȳ of y – stonden in de in Lijfland gebezigde Duitse taal al in de familienaam Meijer en dat wordt in de Zweedse taal van de adelsbrief niet gewijzigd. In de brief wordt afgekondigd dat de achternaam van Andreas vanaf dan wordt uitgebreid met felt tot Meijerfelt. De naam eindigt daarna in Duitse-Baltische teksten en geleidelijk ook in Zweedse op dt. In originele Duitstalige Lijflandse militaire rollen, juridische stukken en private brieven schrijven de familieleden en anderen vanwege de adel von vóór de naam, en in het Frans de. In deze familiegeschiedenis wordt daarom het voorvoegsel von gebruikt, temeer daar het in Nederland terugkeert.

Een door Andreas’ jongste zoon met “von” ondertekend
jurisch
document in een Lijflandse rechtszaak in 1694

Als reden voor de naamsuitbreiding geeft de brief: “om onderscheid te maken met andere families in het Rijk”. Dat is het Zweedse rijk, wel te verstaan, niet het Keizerrijk. Een uitstapje naar die andere families volgt.

Voornaam. In de schildbrief staat geen voornaam bij Meijer, maar in eerdere correspondentie komt steeds de naam Andreas voor. In het Matrikelboek van het Ridderhuis in Stockholm van 1731 staat Meijerfeldt voor het eerst onder Nr. 864  vermeldt. Daar staat niet Andreas of het verzweedste Anders maar Hindr. Bij de eerste Zweedse wapenboeken uit 1734 en 1746 met  zwart-wit afbeeldingen van het wapen staat Hendrich. (1) Hoe is deze wijziging te verklaren? In de schildbrief wordt Meijer voorafgegaan door het volgende woord:

Met een hoop fantasie kan hier “Hendrig” zijn gelezen, maar er staat “elskälig“. Dat is de oude spelling voor “älskalig“. Dat betekent  “geliefde” of “getrouwe”.
Om de volgende redenen moeten Andreas en Henrich Meijer één en dezelfde persoon zijn:
– In het volgende Matrikelboek uit 1754 staat weliswaar opnieuw Henric en bovendien war barnfödd i Lifland (geboren in Lijfland), maar de auteur heeft een aantal jaren geleefd en onderzoek gedaan in Riga en uit zijn nagelaten papieren blijkt dat hij naast Hinric ook Anders schrijft en tenslotte alleen Anders. (2)
– In 1769 komen handgeschreven genealogieën, tekeningen en verhalen uit van een Duitse leraar in Riga. Hij heeft de Duitse spelling, die beter bij het gebied past dan de Zweedse. Bij het geslacht Meyer meldt hij als voornaam: Andreas (nach anderen Nachrichten Hinrich). (3)
– Na zijn verheffing in de Zweedse adelstand voert hoofdinspecteur Von Meijerfeldt correspondentie en rechtszaken. In de originele documenten ondertekent hij met de voornaam Andreas. (4)

Erfelijkheid. Van twee kanten is deze adeldom erfelijk. De opvolgers van koning Karel XI zijn er aan gebonden, behoudens de mogelijkheid deze in te trekken vanwege ernstige misdaden als landverraad. Het nageslacht van Meijer kan er dezelfde rechten aan ontlenen, tenzij het niet uit een echtverbintenis voortkomt. De 12-jarige Carl Friedrich, de 10-jarige Johann August en de 7-jarige Wolmar Johann worden hierdoor dezelfde dag als Andreas van adel en weten dat hun echte nakomelingen deze Zweedse adel ook meekrijgen. Niet langer uit verdienste, maar vanwege hun afkomst. Dat geldt ook voor hun nakomelingen.

Rechten en privileges. Volgens de brief wordt Andreas voor zijn bewezen militaire diensten en nog verder te verwachten bestuurlijke vaardigheden beloond met privileges, vrijheden en rechten. Welke dat zijn is terug te vinden in de Grondwet van 1634, het adellijke privilegedocumenten uit 1569 en opeenvolgende decreten van koningen waarin deze zijn bevestigd en uitgebreid.

De economische privileges die Andreas vanaf nu geniet, bevatten een keur aan vrijstellingen van belastingen, de mogelijkheid om natuurlijke hulpbronnen te delven en zelf belasting te innen van burgers en boeren die op zijn landgoederen wonen en allerhande financiële voordelen. Zo mag hij bijvoorbeeld door het jacht-, water, kap- en mijnbouwprivelegs vrij jagen, vissen, bomen vellen en grondstoffen delven op zijn landgoederen. Dat laatste tegen een kleine vergoeding aan de koning, aan wie hij een dertigste van de opbrengst moet afdragen. Dit deel van het privilegedocument leest als een gedetailleerde fiscale regeling en doet denken aan de verlening van stadsrechten.

Andreas kan zich daarnaast beroepen op politieke privileges. Zo zijn bepaalde hoge ambten voorbehouden aan de adel of hebben zij recht op voorrang van de bekleding daarvan. En op grond van het patronaatsrecht krijgt hij zelf het recht om een ambt te benoemen, namelijk die van pastoor op zijn landgoed. Een andere uitwerking is dat de koning niet treedt in de relatie tussen de adel en burgers en boeren die op zijn landgoed wonen. Geschillen die ontstaan mag hij zelf beslechten. Zodra zijn eigen positie in het geding is door misdaden of misdragingen waardoor hij leven, eer, adellijke vrijheid en privileges, eigendom of erfrecht kan verspelen, dan heeft hij het recht om beoordeeld te worden door gelijken. De zaak moet eerst onderzoek worden door de provincieraad of bij lagere rechtbanken. De beoordeling van de feiten is voorbehouden aan het hooggerechtshof.

Het belangrijkste politieke privilege is wel de deelname aan de nationale of landelijke vergaderingen. De adel heeft het recht en de plicht om een persoon als vertegenwoordiger daarin te kiezen. Meestal is dat het hoofd van de familie. De adel van het ‘eigenlijke’ Zweden wordt vertegenwoordigd in de Rijksdag te Stockholm. De Zweedse adel in de buitengewesten, dat zijn de gebieden die sinds 1561 aan het rijk zijn toegevoegd door contracten en verovering, zoals Estland en Lijfland, komt bijeen in de Landdag. In deze vergaderingen heeft de adel een sterke positie. De stemming verloopt per stand en de adel kan niet overstemd worden door de andere drie standen: de geestelijken, burgers en boeren. Bij het toepasselijke recht tussen beider vergaderingen is er niet zoveel verschil, omdat de absolutistische vorst Karel XI in beide gevallen het Zweedse kerkrecht en teruggave van landgoederen aan de kroon oplegt. Het eerste roept geen spanningen op bij de overwegend Lutherse elite, ook van Estland en Lijfland, maar het tweede des te meer. Andreas Meijer is tot dan geen grootgrondbezitter; zijn loyaliteit ligt nergens anders dan bij zijn Zweedse heren en meesters. In die zin zal Andreas volgens sommigen helemaal passen binnen het verwijt dat de adel een stal van trouwe ambtenaren is die de koning dienen. Voor zitting in de vergadering is nog wel vereist dat de familie is geïmmatriculeerd (ingeschreven) en geïntroduceerd in het Ridderhuis in Stockholm. Het Ridderhuis is een soort beroepsvereniging, een plek voor de adel om elkaar te ontmoeten en om zaken van de adel te bespreken. Bij het Ridderhuis werd een kopie van de tekst van de schildbrief gedeponeerd samen met een genealogie van de familieleden. In het matrikel wordt bijgehouden wie tot de adel behoort. Andreas is in 1675 ingeschreven en geïntroduceerd in het Ridderhuis. De bouw van het imposante paleis voor het Ridderhuis in het hart van het oude stad, is dan na vierendertig jaar ten einde gekomen. Onder een imposante plafondschildering vol symboliek komen de adellijke leden van de Rijksdag bijeen. Op volgorde van hun onderlinge rang en nummer nemen de leden op de genummerde banken in deze zaal en zijn hun wapenschilden aan de muur bevestigd. (5)

Lijflandse Landdag. De adel van het ‘eigenlijke’ Zweden wordt vertegenwoordigd in de Rijksdag te Stockholm. De Zweedse adel in de buitengewesten (uthrijkes provincierne) in de Landsdag, in dit geval van Lijfland. Bij het toepasselijke recht is er niet zoveel verschil, omdat de absolutistische vorst Karel XI in beide gevallen het Zweedse kerkrecht en teruggave van landgoederen aan de Kroon (reductie) oplegt. Het eerste roept geen spanningen op bij de overwegend Lutherse elite, ook van Estland en Lijfland, maar het tweede des te meer. Andreas Meijer is tot dan geen grootgrondbezitter; zijn loyaliteit ligt nergens anders dan bij zijn Zweedse heren en meesters. Uit een manifest van de Landdag in Riga 1700 tegen de verraderlijke operaties van Johan Reinhold Patkul blijkt dat zijn zoon Johann August lid is. (6)

Landgoederen. In de adelsbrief worden geen onroerende zaken aan Andreas von Meijerfeldt geschonken. De koning kan dat in de adelsbrief zelf vermelden, het kan in het matrikelboek staan, maar meestal zal de koning deze rechten in een aparte akte schenken. Bij de naam van Andreas staan twee kleinere landgoederen Festen van zijn vader en Laisholm (Jõgeva), 30 kilometer ten oosten van Oberpahlen. (7) Het ligt op het landgoed rondom het riddergoed Lais, ook eigendom van de familie Von Wrangel. De leengoederen en van belastingen  vrijgestelde landgoederen beslaan twee derde van het Zweedse rijk. Deze beperkte heffingskracht van de kroon zal snel aanleiding vormen voor reductie van landgoederen. Vanuit de koning gezien gaat het om terugvorderen van een lening en beëindigen van een tijdelijke vrijstelling, maar vanuit de adel wordt het gezien als diefstal.

Laisholm

Terug   ***  Landgoederen   ***   Verder

1. J.H. Werner, “Matrikel öfwer Swerikes Ridderskap och Adel”, Stockholm 1731, pag. 70: Ridders- och Adelsmän, Meyerfeldt, Hindr., Nov. 1674 intr. 1675. E. Kiellberg, “Sweriges Ridderskaps och Adels Wapnebok”, Stockholm 1734. D.G. Cedercrona, “Sweriges Ridderskaps och Adels Wapen-Bok”, Stockholm 1746. voorblad, Wapenplaten pag. 10 en 94, Register pag. 2 en 18.
2. A.A. von Stiernman, “Matrikel öfver Swea Rikes Ridderskaps och Adel”, Stockholm 1754-1755. ♣ A.A. von Stiernman, “Sveacia Illustris. Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, del M-O, Mejerfelt.
3. J.C. Brotze, “Sammlung verschiedner Liefländischer Monumente”, Riga 1671, deel 1:2, pag. 163v en pag. 174 en deel 3:2, pag. 237v-238.
4. Rahvusarhiiv Eesti, 1, 2.411, Nr. 29folio 111-112v en 419 Nr. 58, folio 161-163.
5. Een afbeelding van het adelswapen op een plaat in het Ridderhuis  geeft hier blijk van. Bovendien meldt het Matrikelboek van het Ridderhuis van 1731 dat de introductie destijds in 1675 onder het volgnummer 864 heeft plaatsgevonden. R. Marsson, “Die Schwe­dischen General­statthalter in Stralsund”, Stralsundische Zeitung 9-9-1923. Een aanbeveling voor hem staat al in een brief van 01-07-1646 van Axel Oxenstierna aan Gabriel Bengtsson Oxenstierna, Kansli original in Tuarte Historiska Arkivit 278-1-XVIII:14).
6. G. von Budberg, “
Der Liefländischen Ritterschafft, Wie auch, Des Magistrats, und der Bürgerschafft, zu Riga, über des Infamen und Verrähterischen Johan Reinhold Patkuls Auffrührisches Verfahren und Calumnieuse Beschuldigungen; Bey dem in Riga Anno 1700. gehaltenen Landt-Tage, Auffgesetzte, und an Ihro K. Majest. von Schweden Raht, Feld Marschal und General-Gouverneur in Liefland, Den Hochwohlgebohrnen Herrn, Grafen Erich Dahlberg überreichte Declarationes Und Erklärunge”, Riga 09-07-1700.
7. A.A. von Stiernman, Uppsala Universitetsbibliotek, Handskrifter, X. Svensk genealogi och biografi, “Svecia Illustris. Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, del 18 (M-O), vier bladen (Mejerfelt). De eerste die Laisholm noemt is G. Anrep, “Svenska Adels Ätters-taflor”, Stockholm 1861, pag. 888-889.