3.4.2. In Staatse dienst

Het geslacht Von Salis-Mayenfeld treedt niet alleen in Franse dienst, maar ook van de Republiek. Vanaf 27 maart 1693 werft koning-stadhouder Willem III regimenten Zwitsers in het Staatse leger. Het dragen en gebruiken van wapens wordt door Zwitsers als een beroep gezien, dat in dienst van elke vorst kan worden beoefend op voorwaarde van betaling (‘geen geld, geen Zwitsers’). Met name in twee regimenten heeft het geslacht gediend: een regiment dat vanaf 1772 de officiële naam “Regiment Zwitsers 4” draagt en het “Regiment Zwitsers Sprecher”. De omvang van het eerste regiment is aanvankelijk ongeveer 620 man, maar vanaf 1749 is het verdubbeld met een tweede bataljon en tussendoor was het soms tot totaal 2400 man aangegroeid.

Drie zoons uit het tweede huwelijk van Gubert doen dienst in het Regiment Zwitsers 4. Het zijn Johan Baptist (1685-1724), Rudolph Anton (1686-1745) en Karl Paul Dietegen (1690-1771). Ze zijn in Maienfeld geboren en treden op jonge leeftijd in dienst van het in Breda gelegerde regiment. De oudste twee trouwen in Nederlandse adellijke families (van Zuylen van Nijeveld, de Raet van Kerchem) en blijven met hun vele nakomelingen in Nederland wonen. De middelste broer heeft twee zoons die in het regiment verder opklimmen tot generaal: Rudolf Ditegen (1719-1781) en Johan Baptist (1721-1797 of 1803)

Rudolf Anton

Laatstgenoemde generaal Johan Baptist heeft een zoon Rudolf Anton (1761-1851). Op 14-jarige leeftijd treedt hij als jongmatroos in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie en vaart via Kaap de Goede Hoop naar Batavia. Hij is daar acht jaar koopman en trouwt in 1781 met Mauritia Hilgers; hij is dan 20 jaar en zijn bruid 15 jaar oud. In 1785 is hij terug in Nederland en wordt bestuurder in Breda. Na het overlijden van zijn vrouw in 1802 wordt hij Raad van Politie in Kaap de Goede Hoop. Een paar jaar later is hij terug in Nederland om in Oost-Friesland – dat dan bij Nederland hoort – beheerder van de Nederlandse Koninklijke Domeinen te worden. Hij huwt in 1804 Sophia van Reede van Oudshoorn. Later bekleedt hij dezelfde functie in Noord-Brabant en Zuid-Holland. Op 15 april 1815 (Koninklijk Besluit no. 17) wordt hij ingelijfd bij de Nederlandse adel en op 14 juni 1822 (Koninklijk Besluit no. 22) verhoogd tot baron. Zijn aanspreeknaam is dan Jonkheer Roedolph Anthony Baron de Salis. Hij wordt 90 jaar oud, is twee keer getrouwd en heeft 19 kinderen. Daarvan worden hier vier kinderen behandeld.

Salis wapen 1822

RIETSTAP: Coupé au 1 d’or à un saule de sinople terrassé du même au 2 palé d’argent et de gueules Casque couronné Cimier un buste de femme de carnation couronné d’or les bras remplacés par deux ailes d’argent Tenants deux sauvages de carnation ceints et couronnés de lierre tenant chacun une bannière celle à dextre aux armes du 1 celle à senestre aux armes du 2 Devise NON AURO SED VIRTUTE

Johann Baptist

Johan Baptist wordt als derde kind in 1784 geboren op het schip ‘Meerenberg’ als dat door de Straat van Sunda vaart op weg naar Breda. In 1801 wordt hij door Prins Willem V, destijds verblijvend te Hamptoncourt, aangesteld tot adelborst op het oorlogsschip ‘Gelderland’ onder commando van kapitein Tulleken. Hij verlaat de zeedienst na enkele jaren en is in 1804 als klerk werkzaam bij het gouvernementssecretarie van de kolonie Kaap de Goede Hoop, waar hij zich blijkens een certificaat met veel ijver van zijn plicht heeft gekweten. Ruim 2 jaar is hij daar werkzaam. 

In 1812 wordt Johan Baptist benoemd tot rentmeester over de Kroondomeinen in Esens in Noord-Oost-Friesland, op dat moment kortstondig onderdeel van Nederland, tegenwoordig net over de Duitse grens met de provincie Groningen. Later dat jaar huwt hij in de nabij gelegen plaats Aurich de 18-jarige Henriette von Burmeister. Hij is daarna korte tijd directeur van de veldpost bij de mobiele Armee in het hoofdkwartier van Prins Frederik, die zich in België bevindt in de campagne tegen Napoleon. 

In 1815 wordt Johan Baptist op zijn verzoek benoemd tot civiel ambtenaar in Oost-Indië. Daar is hij twee jaar later lid van het college van weesmeesters te Batavia en thesaurier te Samarang. In 1819 wordt hij inspecteur houtbossen en vier jaar later adjunct-directeur bossen. Begin 1825 is hij waarnemend assistent-resident van Toeban, eind van dat jaar waarnemend assistent-resident van Djokjokarta en begin 1827 assistent-resident van Banjoewangie. Hij wordt lid van de sub-commissie van landbouw in die residentie. In 1828 is hij eerst waarnemend en later definitief resident van Rembang. 

Een hartstogtlijk en onverschrokken jager zijnde, verwierf hij zich bij de Inlanders den bijnaam van Toewan Matjan (Tijger man Heer), daar hij niet zelden de Kampongs of Dorps bewoonders, die hem hunne ongelukken kwamen mededeelen, en wee roepende over de hun door dit moorddier ontroofde kinderen en vee, van deze lastige naburen verloste (A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel XVII, Eerste Stuk, Haarlem 1874, pag. 22 e.v.).

In 1831 wordt Johan Baptist onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij is het jaar daarop lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Ook is hij gerechtigd tot het dragen van de medaille als deelnemer aan de oorlog op Java (1825—1830). Wegens zijn ziekelijke toestand vraagt en verkrijgt hij eervol ontslag uit zijn betrekking van resident van Rembang in 1838. Een jaar later overlijdt hij kort na de geboorte van zijn enige zoon August, die maar één jaar oud wordt.

Egbert

Adriaan Maurits Theodor wordt als vijfde kind geboren in 1788 en krijgt de roepnaam Egbert.  Op jonge leeftijd vertrekt hij naar de kolonie Kaap de Goede Hoop. Hij wordt in 1804 klerk bij de secretarie van de gouverneur van politie. Dan moet hij zijn oudere broer achterna zijn gereisd, maar hij gaat zijn broer vóór naar Oost-Indië, waar hij eerste commies wordt bij secretaris-generaal Veeckens en secretaris bij gouverneur-generaal Daendels.  

In 1811 is Egbert drost van de Bataviasche Ommelanden, in 1812 baljuw over de omstreken van Batavia en magistraat te Samarang, 1813 lid van het Hof van Justitie en rondgaand rechter te Samarang. Zijn loopbaan stagneert door de Engelse verovering van Java, maar in 1816 wordt hem vanwege de commissarissen-generaal over Nederlands-Indië opgedragen het bestuur van de residentie van Pekalongan en de Kadoe over te nemen uit handen van de resident in Britse dienst, met last om in dat bestuur provisioneel en tot nader order werkzaam te zijn volgens de instructies, welke hem ter plaatse zouden worden toegezonden. In 1817 is hij fungerend resident van Soerabaja.

Egbert wordt in 1821 lid van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Dat jaar wordt hij geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij is in 1822 resident van Soerakarta en 1825 resident van Kadoe. Vroeger onder Daendels en nu op verlof in Nederland klaagt hij dat onvoldoende naar de inlandse vorsten wordt geluisterd, die zich vooral storen aan het zedeloze gedrag van de Europeanen. Terug op Kadoe in 1826 neemt hij ontslag vanwege meningsverschillen over het neerslaan van de opstand en reist naar Nederland. Koning Willem I stuurt hem toch weer terug en in 1830 is hij waarnemend resident van Soerabaja en lid van de Raad van Indië. Vier jaar later overlijdt hij op 46-jarige leeftijd aan reuma.

Johanna

Johanna Jacoba Wilhelmina Louise wordt als achtste kind geboren in Breda in 1793. Zij huwt in het oost-Friese Aurich in 1812 met baron Isaac  August Melvill van Carnbée. Deze wordt luitenant-ter-zee en inspecteur der registratie. Hun aangetrouwde kinderen zijn baron W.F. van Reede van Oudtshoorn, barones H.D.A. Taets van Amerongen en jonkvrouw Louisa Johanna Gijsbertina Fabricius (1829-1898). Johanna overlijdt in Amsterdam of Den Haag in 1876.

Carel Paul Amarant

Carel Paul Amarant is als elfde kind geboren in 1800 en wordt al in 1815 kadet bij het Regiment Zwitsers Von Sprecher, gaat in 1824 als 2de luitenant KNIL naar Batavia, maakt 1825-1830 veldtochten op Java mee, werkt daarna bij de Generale Staf, is 1837 luitenant-kolonel. Het jaar daarop krijgt hij de Militaire Willems Orde. In 1841 gaat hij al met pensioen.

In 1851 krijgt Carel de titel baron omdat zijn vader overlijdt en geen van zijn oudere broers nog in levens is. Op 9 november 1861 vraagt en krijgt hij de naam De Salis-Soglio-Mayenfeld voor zijn zoon. (1) Deze zoon is Emil Johan Baptist. Hij is in 1845 in Londen geboren, hoogstwaarschijnlijk als natuurlijk kind van zijn vader, omdat deze pas drie jaar later trouwt  met de dat jaar weduwe geworden Johanna Moorrees. Hij wordt 2e luitenant in 2e Westfaalse Huzaren-regiment 11, aangevoerd door de Nederlandse koning Willem III, raakt licht gewond door een schot in bovenbeen in gevechten bij Vionville 1870, wordt opgenomen in het lazaret Pont-á-Mousson en keert in 1870 terug naar mobiele troepen. Hij krijgt een IJzeren Kruis 2e Klasse. Bij het overlijden van zijn vader in 1871 neemt hij de titel baron over. Met zijn overlijden twee jaar later sterft de baronnenlijn uit.

Bij het Regiment Zwitsers Von Sprecher dient ook een nakomeling in de vijfde graad van Herkulus (1666-1722), het vijfde kind uit het eerste huwelijk van Gubert. Het gaat om Johan Luzius (1809-1840/8), die al snel in 1829 met de keuze geconfronteerd wordt naar huis te moeten of over te stappen naar het nationaal leger. Hij kiest voor het laatste, behoort in 1830 tot het garnizoen van Antwerpen in het beleg tijdens de Belgische Opstand en gaat in 1834 naar Nederlands-Indië. Hij overlijdt in Batavia en is ridder Militaire Willemsorde 4de klas. In 1900 sterft de Nederlandse tak van de familie Von Salis uit met de laatste telg jonkvrouw Wilhelmina Friederika Arthurina von Salis-Mayenfeld.

In Zwitserland leeft de naam Von Salis-Mayenfeld langer door, onder andere met Ludwig Rudolf (1863-1934). Hij studeert rechten in Bazel, Heidelberg, Leipzig en Straatsburg, promoveert in 1886, wordt hoogleraar Zwitsers privaatrecht aan de Universiteit Bazel van 1888 tot 1897 en in 1894 rector. Hij is Abteilungschef für Gesetzgebung und Rechtspflege EJPD Bern 1897-99, President Zwitserse Nordostbahn 1899 en van de Bestuursraad van de Jungfraubahn 1932. Hij woont vanaf 1905 in Marschlins, is liberale Bündner Grossrat 1911-28 en lid en vice-president Bündner Kantonsgerichts 1912-29. Hij schrijft veel boeken.

Afsluiting

In 1900 sterft deze tak van de familie Von Salis in Nederland uit met de laatste telg jonkvrouw Wilhelmina Friederika Arthurina.

 

1. Koninklijk Besluit 09-11-1861 no. 46; Extr. 16-11-1861 no. 15. Nationaal Archief Den Haag, Stamboek Officieren KNIL 1815-1940 (2.13.07), Oost-Indisch Leger, 2de deel (inventarisnummer 384), folio 52.