1.4.3. Westelijke mars


Von Meijerfeldt’s opmars van Danzig via Thorn naar Posen

Karel XII geeft in 1704 twee belangrijke besluiten voor de gebroeders Von Meijerfeldt, om zijn handen vrij te maken voor een vertrek met de Zweedse hoofdmacht naar het verre zuidelijke Lemberg (Lviv, nu Oekraïne) om met August de Sterke af te rekenen. Carl Friedrich blijft achter onder generaal Lewenhaupt, om de oostflank richting Lijfland tegen de Moskovieten te beschermen. Johann August blijft achter langs de Weichsel in Dirschau, net ten zuiden van de vrije en neutrale havenstad Danzig, omdat hij voornamelijk Duitse soldaten heeft. Hij krijgt naast zijn eigen nieuw geworven regiment ook het commando over twee andere regimenten om de westflank in Groot-Polen richting Pommeren tegen invallende Saksische troepen te beschermen. Om dit kracht bij te zetten bevordert Karel XII Johann August op 24 februari 1704 tot generaal-majoor van de cavalerie. (1)

Als onderdeel van de campagne van Karel XII om Poolse edelen over te halen en te dwingen August als hun koning af te zweren, bereikt hij een succes doordat hij de Kardinaal-Primaat in de Rijksdag zover te krijgt de afzwering een feit te maken en een procedure tot verkiezing van een nieuwe koning in gang te zetten. Als alternatief schuift Zweden Stanislaus Leszczinski, vorst van Posen (Poznan), naar voren. Hij vecht met een slecht getraind leger aan Zweedse zijde.

Een Saksisch leger van 10.000 man onder luitenant-generaal Johann Mathias von der Schulenburg trekt rond die tijd de Silezische grens over.  Gezien het enorme troepenverschil kan Johann August maar beter op zijn plek blijven, zij het dat een getalsmatig overwicht de Zweden van die tijd niet snel imponeert. Schulenburg stevent af op Posen, de hoofdstad van Groot-Polen. Van die stad was sinds 1703 Lilliehöök de gouverneur en had generaal Mardefelt recent het garnizoen versterkt. Zij alarmeren de koning, die Johann August opdracht geeft naar de stad op te rukken. Tot hun opluchting ontvangen zij een afschrift van de missive van Karel XII van 7 juli 1704, om met zijn eigen dragonders, die van Taube en de cavalerie van Gustaf Horn, totaal circa 2.250 man, op weg te gaan naar Posen. Johann August vraagt hen alvast broden voor zijn troepen apart te houden. Onderweg houdt hij hen met brieven van zijn opmars op de hoogte. (2)

Voor zijn 1.000 paarden had Johann August al maanden voer uit de Danziger Werder geëist. Nu vordert hij 200 wagens, elk met vier paarden bespannen om proviand, geweren en munitie te kunnen transporteren. Enerzijds wil het stadsbestuur dit de landerijen niet aandoen,  anderzijds wil het de woede van Karel XII niet wekken met het blokkeren van de afmars. De wagens en paarden worden geleverd. (3) De proviand is nodig, omdat de geallieerde Poolse edelen van Karel XII moeten worden vrijgesteld  van contributies. Johann August ziet zich onderweg gedwongen bij de bevolking om voedsel te bedelen, die evenwel niets vrijwillig weggeeft. (4) 

Op 12 juli start in Warschau op initiatief van de Zweedse koning een Poolse landdag, waarin de opvolging van koning August op de agenda staat. Voorzitter kardinaal-primaat Lubomirski en vele anderen weigeren zich voor het Zweedse karretje te laten spannen. Arvid Horn heeft al zijn vaardigheden nodig – waaronder het veroorzaken van ontstellend veel lawaai zodat niemand elkaar kan verstaan – om Stanislaus Leszinski verkozen te krijgen. De meerderheid van de Poolse regenten acht de verkiezing daarom onrechtmatig.

Op 5 juli breekt Johann August op. Hij moet eerst langs de Weichsel (Wisla) 170 kilometer zuidwaarts naar Thorn (Toruń) en daarna een zelfde afstand oostwaarts naar Posen. Zijn snelheid wordt bepaald door de 200 wagens; de cavaleristen en  dragonders reizen te paard. Langs Wotslaw slaat hij zijn eerste kamp op in Tirschau, de volgende dag in Meve en op 8 juli bij Neuburg. De volgende dag passeren de troepen Graudentz naar Westfalia, waar  twee dagen halt wordt gehouden. De 12de gaat Johann August onder de muren van het stadje Schwetz door en slaan het kamp iets verderop tegenover Culm op. Het volgende kwartier is Krotschen en daarna gaat de opmars naar Strelitz, waar de troepen de volgende dag uitrusten. (5) Op 15 juli gaat het legertje lang voort tot na middernacht en legt 33 kilometer af. Het bereikt een brug zes mijl voor Thorn. Daar blijft hij een dag en krijgt enig proviand uit de stad los en breekt vervolgens  op naar de plaatsjes Putgursche en Gnieskow, totdat Ostrow wordt bereikt. De volgende dag gaan 60 cavaleristen contributie heffen onder niet-geallieerde Polen. Daarna gaat het langs Barkin en Muttelburschitz door naar Radziwo, waar aan de voet van de heuvel het kamp wordt opgeslagen. De tocht gaat op 21 juli gedurende 16,5 kilometer verder naar Zeminen. Johann August geeft kapitein Bennet de opdracht de volgende dag met 50 cavaleristen contributies op te vorderen. Op 23 juli gaat de opmars naar Irbiza, om bij Swientoslaviz het kamp op te slaan en een dag uit te rusten. Horn komt achterop met zijn cavalerie en stelt zich op 25 juli onder het bevel van Von Meijerfeldt.

Op 27 juli wordt weer opgebroken: Meijerfeldt’s dragonders voorop, de cavalerie in het midden en Taube’s dragonders achteraan. Deze volgorde wordt dagelijks gewisseld. Het landschap verandert. Er moet gedurende bijna 30 kilometer door een zeer dicht woud worden geploegd.  De troepen komen niemand anders tegen dan een enkele kluizenaar. Dan passeren zij Kletzewo en Kosrutu, een dorp bij Slupsia, nog 44 kilometer van Posen verwijderd, waar zij kamperen. Op 1 augustus gaan ze langs de stadsmuren naar Wrensna. In de avond ontvangt Johann August hier orders om zijn opmars te bespoedigen. Hij geeft opdracht de hele nacht door te gaan. De volgende dag tot middernacht beveelt hij opnieuw niet te rusten. Met nog 5,5 kilometer te gaan wordt eindelijk een kamp opgeslagen.  

Vroeg in de morgen van 2 augustus bereikt Johann August de waterpoort van Posen. Buiten de stadsmuren slaat hij zijn kamp op. Mardefelt ziet geen kans hem te bezoeken wegens hoge koorts, maar ze overleggen toch wel over de mogelijkheden om de stad succesvol te verdedigen.

Op de oostflank belegert een groot leger van 15.000 Polen, Litouwers en Russen de vesting Sehlburg en wendt zich plotseling naar de hoofdmacht van het Zweedse leger in Koerland. Carl Friedrich volgt hen uit de stad naar Jacobsstadt (Schlabodda), om zich onder Lewenhaupt met de Sapieha’s in slagorde op te stellen, om weerstand te bieden aan de drie keer grotere vijand. Op 26 juli 1704 vindt de Slag bij Birsen plaats. Carl Friedrich geeft samen met Wennerstedt leiding aan de voorhoede op de linkervleugel. Hij ploegt door onophoudelijke bosschages en heuvels totdat hij op 10 kilometer voor de stad een heuvel betrekt met prachtig uitzicht over het de stellingen van de vijand. Besloten wordt dat de rechterflank nu beter de voorhoede kan overnemen. In de slag neemt de linkerflank echter een groot aandeel in de overwinning. (7)

Terug naar de westflank. De net gekozen koning Stanislaus schrijft in een brief dat hij in aantocht naar Posen is met zijn leger en de edelen die zich onderweg bij hem aansluiten. Daarvan komt niet veel terecht, maar dat weten noch Von Meijerfeldt noch Schulenburg. Op 29 juli zendt Johann August een missie uit om de troepensterkte van de Saksen te verkennen, die Posen van de andere zijde tot op enkele tientallen kilometers genaderd zijn.

Schulenburg besluit Posen niet te belegeren. omdat hij geen artillerie voor een beschieting van de stad heeft meegekregen en omdat hij van de opmars van Stanislaus verneemt. In de krijgsraad luidt het advies terug te keren naar de Oder, maar hij besluit met een elitekorps van 3.500 man snel om de stad heen te trekken om het kamp van Von Meijerfeldt aan te vallen. Op 8 augustus trekt hij de Warthe (Warta) over – de infanterie springt achterop bij de paarden van de cavalerie – en ploegt die nacht door een dicht bos. Tot zijn onaangename verrassing ziet hij Von Meijerfeldt’s troepen vroeg in de morgen aan de overzijde van een grote vlakte in slagorde klaarliggen. Dankzij een overloper heeft deze van Schulenburg’s manoeuvre vernomen en 500 man onder Weidenheim en 2 kanonnen extra uit Posen laten aanrukken.

Als het op het voeren van een veldslag aankomt worden in die tijd algemeen aanvaarde regels in acht genomen, alsof het een soort sportief evenement voor de adellijke officieren is. Het verschil met een toernooi is niet zo groot, het uitzondering van het afwezige publiek en het enorme aantal slachtoffers.  Bij grote kwantitatieve en kwalitatieve verschillen vermijdt een bevelhebber de veldslag. Als beide kanten bereid zijn zoeken zij voor de strijd een grote vlakte zonder te veel hindernissen, kiezen een gunstige positie en nemen uren de tijd om zich in  slagorde op te stellen.

Na het aanvalssignaal wordt gestart met een langdurige artilleriebeschieting. De infanterie marcheert daarna in strak gelid op; de cavalerie speelt hierbij een aanvullende rol. De Zweedse aanvalskracht door infanterie en cavalerie is in die tijd de meest gevreesde, gevreesder nog dan die van de Britse veldheer Marlborough. Het recept is een mix van rigoureuze training, ijzeren discipline en toewijding, uitstekende verbindingen op het slagveld (via tambours en boodschappers) en een strategie om altijd het initiatief te houden (elke aanval wordt met een charge beantwoord). Bovendien verkiezen de Zweden in het strijdgewoel de blanke wapenen boven de vuurkracht.

Een Zweedse infanterieopmars is een angstaanjagend schouwspel. Onder ritmisch tromgeroffel lopen brede rijen infanteristen zonder een schot te lossen gestaag op de schietende vijand af. Op korte afstand houden de colonnes halt en vormen een diepe blauw-gele muur, waaruit iedere soldaat een schot lost, zoals dat geleerd is in dienst van de Republiek. Nieuw is dat er een vierde rij achter staat en dat de soldaten zich meteen na het eerste salvo direct met bajonet en zwaard op de wankelende vijandelijke linies storten. Pas op een beslissend moment, om een doorbraak te forceren of een hergroepering bij de vijand te voorkomen, wordt de zware cavalerie ingezet.

Intussen klaagt gene­raal-majoor Stenbock in een brief aan de koning dat “een  zekere Meijerfeldt,  die zich als luitenant-kolonel betitelen laat – na door mij te zijn ontboden – niet alleen  heeft geopponeerd tegen uw hoge autoriteit en de chaotische toestanden aan het thuisfront, maar ook schertsend en respectloos tegen mij het woord voerde”. Hij zou bovendien heimelijk met invloedrijke buitenlandse officieren hebben samengespannen. Stenbock wijst de koning op de vaste procedures, die de krijgstucht voor dergelijke misdrijven voorschrijft. Gelet op de plaats en rang bedoelt hij niet Johann August maar Wolmar Johann. Van een procedu­re voor de Krijgsraad is niets bekend. (8)

Terug   ***   Verder

1. H. Villius, lemma in Svenskt Biografiskt Lexikon, Stockholm 1986, deel 25, pag. 471.  In Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/634, is deze benoeming niet te vinden; Een dag later wordt hij in folio 525 en folio 533 nog kolonel genoemd en op 4 juli is hij wel generaal-majoor. Verder H. Villius, “Ogenvitten Karl XII”, Stockholm 1960, pag. 63 (steunend op het relaas van een ontbijt te Rawicz van een onbekende monnik).
2. Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/635, folio 594. G. Adlerfeld, “Karl XII:s Krigsföretag 1700-1706”, Engelse vert. deel 2, pag. 80, inclusief verslag van Mardefelt, dateert alles een maand eerder.
3. H. Saarinen, “Danzig und Karl XII. im Nordischen ”, Helsinki 1996, pag. 237.
4. N. Herlitz,  “Från Thorn till Altranstädt”, Stockholm 1916, deel 1, pag. 233-234 en 271.
5
.  Het gehele reisverslag is ontleend aan G. Adlerfelt, “Histoire Militaire  de Charles XII, Roi de Suède”, Amsterdam 1740, deel 2, pag. 232-243.
6. Anonymus, “Umbständliche Relation von der Completen und Glorieusen Victorie welche Ein Theil der Königl: Schwedischen im Herzogthumb Cuhrland und Samoiten befindlichen Troupen nebst denen Sapihischen unter commendo des Herrn Grafen/GeneralnMajorn und Vice-Gouverneurn Adam Ludwig Lewenhaupts über die combinirte Litthau= und Moscowitische Armeé bey der Schlabodda auff den Grentzen von Churland mit heldenmüthiger Tapferheit befochten den 26 Julii Anno 1704, pag. 6. I. LeLong, “Het leven van den heldhaften Carel den XIIden, Koning der Sweden”, Amsterdam 1721, deel 3, pag. 253.
7. Relation. I. Le Long, “Het leven van den heldhaften Carel den XIIden, Koning der Sweden”, Amsterdam 1721, deel 3, pag. 254. H.E. Uddgren, “Karolinen Adam Ludwig Lewenhaupt, Hans Krigsföring i Kurland och Litauen 1703-1708”, deel 1 (1703-1704).
8. M. Stenbock, “Bref till Carl XII”, Karolinska Krigares Dagböcker jämte andra samtidiga skrifter, deel 12, Lund 1918, pag. 261-262. Redacteur Quinnerstedt veronderstelt dat Wolmar Johann in het regiment van zijn broer dient, maar hij komt niet voor in diens rollen van het Krigsarkivet. Zijn benoemingen tot majoor en luitenant-kolonel zijn  onvindbaar.